5.3.4.1 Controles na elektrische aansluiting
Tijdens de pompcontrole moet de Pt1000 sensor
worden aangesloten op een opnameapparaat.
1. Controleer met behulp van een multimeter of de
weerstand bij kamertemperatuur (20 °C [68 °F])
ongeveer 1078 Ω bedraagt.
2. Controleer met behulp van een multimeter of de
isolatie tussen circuit en statorhuis buiten bereik
is.
3. Voer dezelfde metingen uit aan het uiteinde van
de netvoedingsleiding.
5.3.5 Trillingsensor voor de pomp (PVS 3)
De PVS 3 sensor bewaakt het trillingsniveau om de
pomp en het leidingnetwerk tegen beschadiging te
beschermen.
Een verandering in het trillingsniveau geeft een
abnormale situatie aan. Zorg ervoor dat een service-
inspectie wordt uitgevoerd voordat de pomp of het
leidingnetwerk beschadigd is.
Pompen zijn voorzien van S-tube
waaiers. De S-tube
gebalanceerd om de trillingen tijdens het
bedrijf te beperken. Als deze pompen
worden gestart terwijl het pomphuis lucht
bevat, dan kan het trillingsniveau hoger
zijn dan bij normaal bedrijf.
5.3.6 SM 113 module
De SM 113 module wordt gebruikt voor het
verzamelen en overbrengen van sensorgegevens.
De SM 113 werkt met de IO 113 via powerline-
communicatie met behulp van het Grundfos
GENIbus-protocol.
De SM 113 verzamelt gegevens van de volgende
apparaten:
•
2 stroomsensoren, 4-20 mA
-
Trillingssensor
-
Water-in-oliesensor (WIO)
•
Maximaal 3 Pt1000-temperatuursensoren
•
Maximaal 4 Pt1000-temperatuursensoren
•
1 PTC-temperatuursensor
•
1 digitale ingang.
De SM113 is uitgerust met een 2,7 kΩ
weerstand om valse
sensoralarmmeldingen in de IO 113 te
vermijden.
5.3.7 IO 113
De IO 113 module is de interface tussen een
pomp met analoge en digitale sensoren en de
pompregelaar. De belangrijkste sensorgegevens zijn
weergegeven op het frontpaneel.
Er kan één pomp worden aangesloten op één IO 113.
®
®
waaiers zijn nat
Met de sensoren zorgt de IO 113 voor een
galvanische scheiding tussen de motorspanning in de
pomp en de aangesloten regelaar.
IO 113 beschikt over de volgende functies:
•
beveiliging tegen te hoge temperatuur
•
het bewaken van de sensoren voor een analoge
meting van:
-
motortemperatuur
-
pomptrillingen
-
statorisolatieweerstand
-
lagertemperatuur
-
vocht in motor.
•
de pomp uitschakelen in geval van alarm
•
bewaking op afstand van de pomp via RS485
communicatie (Modbus of GENIbus).
5.3.7.1 Meting van de isolatieweerstand
IO 113 meet de isolatieweerstand tussen een
statorwikkeling en de aarde:
•
weerstand boven 10 MΩ = OK
•
weerstand tussen 10 MΩ en 1 MΩ =
waarschuwing
•
weerstand onder 1 MΩ = alarm.
6. Inbedrijfstelling
GEVAAR
Elektrische schok
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
Zorg ervoor dat de pomp geaard is.
Pompen in droge opstelling moeten
worden ontlucht.
Voordat de pomp voor het eerst wordt
ingeschakeld en na een lange periode van
stilstand, moet de pomp zijn gevuld met de
verpompte vloeistof.
Zorg dat de pomp gevuld is met de
verpompte vloeistof.
Drooglopen is niet toegestaan.
Schakel de pomp onmiddellijk uit in geval
van abnormaal geluid of trillingen. Start de
pomp niet opnieuw totdat de oorzaak van
de storing is geïdentificeerd en verholpen.
Voer de volgende handelingen uit:
1. Verwijder de zekeringen of schakel de
netschakelaar uit.
2. Controleer het peil van de motorvloeistof in de
koelkamer.
3. Controleer of de waaier vrij kan draaien.
23