2.6.
Bedieners en controleapparatuur
CONTROLELICHTEN
Controlelicht opladen accu
Door het draaien van het sleuteltje in de schakelkast in de
positie "1" moet het controlelicht gaat branden en na het
starten uitgaan.
Controlelicht parkeerrem
Na het ontremmen gaat het controlelicht uit.
Wanneer bij het langer wegzetten van de machine lucht
ontsnapt is uit het systeem (luchtzuiger) is het noodzake-
lijk om voor het rijden te wachten totdat de luchtdruk op
de drukmeter de waarde van 5,2 bar bereikt.
Controlelicht neutraal
Het controlelicht aan signaliseerd de positie van de beide
bedieners in het neutraal "N".
AANTEKENING:
Wanneer de beide bedieners in de positie neutraal zijn,
kan de motor gestart worden.
46
Controlelicht richtingwijzers
Bij het aanzetten van de richtinglichten brandt dit contro-
lelicht op de actieve werkplaats.
Controlelicht smeren van de motor
Wanneer het controlelicht tijdens de motorloop aan gaat,
is dit de indicatie van onvoldoende druk van de olie in het
smeersysteem. Door het schakelen van de schakelkast in
de positie "1" moet het controlelicht gaan branden - na
het starten van de motor gaat het uit.
! AANTEKENING !
Wanneer het controlelicht brandt bij de vrije toeren
dient de motor uitgezet te worden en de hoeveelheid
olie te worden gecontroleerd, zoals ook de toevoer-
kabel naar de schakelaar van de oliedruk of de
schakelaar zelf.
Controlelicht rembeschadiging
Dit gaat branden bij de daling van de luchtdruk in de
luchtzuiger onder 5,2 bar - tevens wordt dit gesignali-
seerd door een onderbroken geluidssignaal.
Controlelicht verstopping luchtfilter
Het controlelicht aan signaliseert de noodzaak van het
schoonmaken event. van het vewisselen van de luchtfil-
ter-vulling.
Controlelicht sproeien luchtbanden
Het controlelicht aan signaliseert de activiteit van de
pomp.
AP 240