Stap 4: de belichtingsinstellingen controleren
Bijbehorende links
Schakelaar voor DR-detectors
In de NX-applicatie:
1. Controleer of de schakelaar voor DR-detectors de naam weergeeft van de
DR-detector die wordt gebruikt.
2. Als de verkeerde DR-detector wordt weergegeven, selecteert u de juiste
DR-detector door op de pijl-omlaag te klikken.
Op een DR-detector met een statusindicator:
Controleer of de status van de DR-detector klaar voor belichting is. Als de
statusindicator niet klaar voor belichting aangeeft, kan de DR-detector niet
worden gebruikt om een belichting te maken.
Op de softwareconsole:
1. Controleer of de belichtingsinstellingen op de console geschikt zijn voor de
belichting.
Als er andere belichtingswaarden nodig zijn dan de waarden die in het NX-
onderzoek zijn gedefinieerd, gebruikt u de console om de standaard
gedefinieerde belichtingsinstellingen te overschrijven.
2. Controleer of de status van de DR-detector klaar voor belichting is.
op bladzijde 27
DR 400 | Basiswerkschema | 81
3231F NL 20220728 0850