NL
24.2
Rotoren en accessoires
24.2.1
Reiniging en onderhoud
Om corrosie en materiaalveranderingen te voorkomen moeten de rotors en de accessoires regelmatig met zeep
of een mild reinigingsmiddel en een vochtige doek worden gereinigd. De reiniging wordt minstens één keer per
week aanbevolen. Verontreinigingen moeten onmiddellijk worden verwijderd.
Bestanddelen van geschikte reinigingsmiddelen:
zeep, anionische oppervlakteactieve stoffen, niet-ionische oppervlakteactieve stoffen.
Na het gebruik van reinigingsmiddelen moeten de resten van het reinigingsmiddel worden verwijderd door na te
spoelen met water (uitsluitend buiten de centrifuge) of door na te vegen met een vochtige doek.
De rotoren en de accessoires moeten onmiddellijk na de reiniging worden gedroogd.
Bij bio-veiligheidssystemen (Leverbare bio-veiligheidssystemen, zie hoofdstuk "Anhang/Appendix, Rotoren und
Zubehör/Rotors and accessories") moeten de afdichtingsringen regelmatig (wekelijks) gecontroleerd en
gereinigd worden. Bij tekenen van scheurvorming, verbrossing of slijtage moet de afdichtingsring onmiddellijk
worden vervangen. Om te voorkomen dat de afdichtingsring verdraaid wordt tijdens het openen en sluiten van
het deksel moet de afdichtingsring licht ingewreven worden met talkpoeder of een rubber-onderhoudsmiddel.
Om corrosie ten gevolge van vocht tussen rotor en motoras te verhinderen, moet de rotor minstens één maal per
maand worden gedemonteerd, gereinigd en de motoras lichtjes worden ingevet.
De rotors en de accessoires moeten maandelijks op slijtage en corrosieschade worden gecontroleerd.
Rotoren en accessoires mogen bij tekenen van slijtage of corrosie niet meer worden gebruikt.
De rotor wekelijks controleren op vaste zitting.
24.2.2
Desinfectie
Als er infectueus materiaal op de rotoren of op de accessoires terechtkomt, dan moet er een geschikte
desinfectie worden uitgevoerd.
Bestanddelen van geschikte desinfecteermiddelen:
ethanol, n-propanol, ethylhexanol, anionische oppervlakteactieve stoffen, corrosieremmers.
Na het gebruik van desinfecteermiddelen moeten de resten van het desinfecteermiddel worden verwijderd door
na te spoelen met water (uitsluitend buiten de centrifuge) of door na te vegen met een vochtige doek.
De rotoren en de accessoires moeten onmiddellijk na de desinfectie worden gedroogd.
24.2.3
Verwijderen van radioactieve besmettingen
Het middel moet speciaal bestemd zijn voor het verwijderen van radioactieve besmettingen.
Bestanddelen van geschikte middelen voor het verwijderen van radioactieve besmettingen:
anionische oppervlakteactieve stoffen, niet-ionische oppervlakteactieve stoffen, gepolyhydreerd ethanol.
Na het verwijderen van de radioactieve besmettingen moeten de resten van het middel worden verwijderd door
na te spoelen met water (uitsluitend buiten de centrifuge) of door na te vegen met een vochtige doek.
De rotoren en de accessoires moeten onmiddellijk na het verwijderen van de radioactieve besmettingen worden
gedroogd.
24.2.4
Rotoren en accessoires met beperkte gebruiksduur
De gebruiksduur van de rotoren is beperkt tot een bepaald aantal loopcycli (centrifugeerprocessen). Het maximaal
toegestane aantal loopcycli is aangegeven op de rotor.
Om veiligheidsredenen mag de rotor niet meer worden gebruikt, wanneer het daarop aangeduide maximaal
toegestane aantal loopcycli bereikt is.
Het apparaat is uitgerust met een cyclusteller, die de loopcycli (centrifugeerprocessen) telt. Beschrijving zie
hoofdstuk "Cyclusteller".
36/134