Met de rechtermuisknop kunt u schakelen tussen de weergave van de acceleratie (mg),
de snelheid (mm/s) en het trillingspad (µm). Op dezelfde wijze kunnen de amplitude-
waarden worden weergegeven als peak (basisinstelling, basis voor berekening in de
sensor) of RMS. Door een rechthoek te tekenen (met ingedrukte linkermuisknop van
linksboven naar rechtsonder) kunt u op de weergave inzoomen. Open het contextmenu
met de rechtermuisknop om uit te zoomen.
De gemiddelden (1, 2, 4, 8, 16, 32) kunnen via het contextmenu worden gesimuleerd.
Daarnaast worden de maximale en minimale acceleratie en de gemiddelde waarde van
de acceleratie per tijdsinterval weergegeven.
AANWIJZING
In de spectrale modus is de bewaking van de diagnoseobjecten gedeactiveerd, zodat
er geen schakeluitgangen worden geschakeld. Verbreek de kabelverbinding tussen
sensor en pc niet in de spectrale modus, omdat de sensor anders in de spectrale
modus blijft en bewaking niet mogelijk is.
8.6.2
Subobjecten
In de subobjectmodus worden de frequentiegroepen die relevant zijn voor de schade,
met amplitude en gevonden frequentie per object weergegeven. De spectrale evaluatie
kan naar keuze worden uitgevoerd op basis van het ruwe signaal of van de omhulling
van het gemoduleerde tijdsignaal. De instellingen in de sensor zijn geldig. Als u de ana-
lysemethode wilt veranderen, moet u de sensorparameters aanpassen. Bij langzame
eenheden worden om de 8 seconden nieuwe waarden berekend, bij normale eenheden
om de 0,8 seconden.
De weergave representeert een analyse van frequentiefactoren. Daarnaast worden de
maximale en minimale acceleratie en de gemiddelde waarde van de acceleratie per
tijdsinterval weergegeven.
Met de rechtermuisknop kunt u zowel schakelen tussen de weergave van de acceleratie
(mg), de snelheid (mm/s) en het trillingspad (µm) als instellen dat wel of niet rekening
moet worden gehouden met de signaalweging van de subobjecten.
De gemiddelden (1, 2, 4, 8, 16, 32) kunnen via het contextmenu worden gesimuleerd.
8.6.3
Objectmodus
In de objectmodus worden gewogen en gemiddelde karakteristieke waarden voor elk
gedefinieerd object weergegeven. Als vooraf een teach-inrun is uitgevoerd, worden de
referentiewaarden van de teach-in als "blauwe balken" weergegeven.
De evaluatie kan naar keuze worden uitgevoerd op basis van het ruwe signaal of van
de omhulling van het gemoduleerde tijdsignaal. De instellingen in de sensor zijn geldig.
Als u de analysemethode wilt veranderen, moet u de sensorparameters aanpassen.
Zodra er nieuwe waarden zijn berekend (afhankelijk van het aantal ingestelde gemid-
delden), wordt een nieuwe waarde weergegeven (zie hoofdstuk "Gemiddelden diagno-
seobjecten" (→ pag. 40)).
De objectwaarden kunnen zowel met signaalweging als zonder signaalweging worden
weergegeven (open contextmenu met rechtermuisknop).
Handboek – Diagnose-eenheid DUV30A
Apparaatfuncties
Monitoring
8
59