Apparaatfuncties
8
Toepassing
8.3
Toepassing
8.3.1
Parameters
8.3.2
Toerentalgedrag
8.3.3
Geleverd toerental
36
Parametersets kunnen specifiek voor sensoren van verschillende typen worden
gemaakt. Voor enkele parameters zijn de toegestane waarden bij de diverse sensor-
typen verschillend. Hiermee wordt in de corresponderende invoervelden rekening
gehouden.
Het opgeven van het bedrijfstoerental is van belang voor de definitie van toerentalafhan-
kelijke schadefrequenties. De diagnose-eenheid DUV30A kan zowel bij een vast toe-
rental als bij een variabel toerental worden gebruikt. Voor de correcte diagnose bij een
variabel toerental moet het actuele toerental via een stroomlus van 0 tot 20 mA of een
incrementele HTL-encoder (1 tot 32 impulsen) ter beschikking worden gesteld.
Als bij asynchrone machines het setpointtoerental als informatie wordt gebruikt, is het
belangrijk het nominale toerental onder de nominale belasting aan te geven. Schomme-
lingen op grond van slip kunnen met het frequentievenster worden gecompenseerd. Als
de slip groter is dan 5%, moet het actuele toerental direct van de as genomen worden,
bijvoorbeeld met een naderingsschakelaar.
Invoer:
•
constant bedrijfstoerental
•
variabel bedrijfstoerental
Bij toepassingen met een variabel toerental moet aan de diagnose-eenheid DUV30A
het bedrijfstoerental worden geleverd. Er kan zowel een stroomlus van 0 tot 20 mA als
een impulssignaal (bijvoorbeeld van een naderingsschakelaar) worden gebruikt om
informatie over het toerental te geven. De maximale instelmogelijkheid van de stroomlus
is 20 mA. De maximale schakelfrequentie van het HTL-impulssignaal (1 tot
32 impulsen) is 10 kHz. De minimale imkpulsbreedte is 3 µs.
Handboek – Diagnose-eenheid DUV30A