6.
Voer het faxnummer (maximaal 40 tekens) in of geef een bestemming op.
• Voor meer informatie over het invoeren van tekens, zie Pag. 40 "Tekens invoeren".
• Voor meer informatie over het opgeven van bestemmingen, zie Pag. 191 "De faxbestemming
opgeven".
• Als het apparaat via een PBX op het telefoonnetwerk is aangesloten, dient u ervoor te zorgen
dat vóór het faxnummer het externe lijntoegangsnummer is opgegeven in [Extern
toegangsnr. ]. Voor [External toegangsnr. ], zie Pag. 258 "Instellingen van
Beheerderstoepassingen".
7.
Druk op [OK].
8.
Druk op de toets [Zwart-wit starten].
5
• Afhankelijk van de apparaatinstellingen, wordt u mogelijk gevraagd om het faxnummer
opnieuw in te voeren als u het faxnummer van de bestemming handmatig heeft ingevoerd.
Voer in dit geval het nummer binnen 60 seconden opnieuw in en druk vervolgens op de toets
[Zwart-wit starten]. Als de faxnummers niet overeenstemmen, keert u terug naar stap 6. Voor
[Bevestiging faxnr.], zie Pag. 258 "Instellingen van Beheerderstoepassingen".
• Als u de glasplaat gebruikt in de stand Geheugentransmissie, zal u worden gevraagd een
ander origineel te plaatsen. Ga in dit geval verder met de volgende stap.
9.
Als u meerdere originelen wilt scannen, drukt u binnen 60 seconden op [Ja], plaatst u het
volgende origineel op de glasplaat en drukt u vervolgens op [OK]. Herhaal deze stap
totdat alle originelen zijn gescand.
Als u niet binnen 60 seconden op [Ja] drukt, kiest het apparaat de bestemming.
10.
Wanneer alle originelen gescand zijn, drukt u op [Nee] of op de toets [Zwart-wit starten]
om de fax te versturen.
• Een faxnummer mag uit de volgende tekens bestaan: 0 tot en met 9, pauze, " ", " " en spatie.
• Voer indien nodig een pauze in in het faxnummer. Het apparaat pauzeert kort voordat het de
cijfers na de pauze kiest. U kunt de pauzetijd bepalen via de instelling [Pauzetijd] onder
[Overdrachtsinstell.]. Voor meer informatie over [Pauzetijd], zie Pag. 230 "Faxinstellingen".
ECC205
Een fax verzenden
187