10.
Voer het faxnummer in en druk op [OK].
11.
Bevestig de instelling en druk vervolgens op [OK].
12.
Druk op de toets [Home].
• Voor meer informatie over het invoeren van tekens, zie Pag. 40 "Tekens invoeren".
• Een faxnummer mag uit de volgende tekens bestaan: 0 tot en met 9, pauze, " ", " " en spatie.
• Voer indien nodig een pauze in het faxnummer in. Het apparaat pauzeert kort voordat het de
cijfers na de pauze kiest. U kunt de pauzetijd bepalen via de instelling [Pauzetijd] onder
[Overdrachtsinstell.]. Voor meer informatie over [Pauzetijd], zie Pag. 230 "Faxinstellingen".
• Om toondiensten op een kiestoonlijn te gebruiken, voert u een " " in het faxnummer in. " "
verandert de modus tijdelijk van pulstoon naar kiestoon.
• Als het apparaat via een PBX op het telefoonnetwerk is aangesloten, dient u ervoor te zorgen dat
vóór het faxnummer het externe lijntoegangsnummer is opgegeven in [Extern toegangsnr. ]. Voor
[Extern toegangsnr. ], zie Pag. 258 "Instellingen van Beheerderstoepassingen".
• Gebruik Web Image Monitor om een internetfaxbestemming (een e-mailadres) te registreren. Voor
meer informatie over het registreren van een internetfaxbestemming, zie Pag. 178
"Faxbestemmingen registreren".
• U kunt een wachtwoord voor toegang naar het menu [Adresboek] instellen onder [Vergr.
beh.toepass.]. Voor meer informatie over [Vergr. beh.toepass.], zie Pag. 258 "Instellingen van
Beheerderstoepassingen".
Faxbestemmingen wijzigen of verwijderen
1.
Druk op de toets [Home].
2.
Druk op het pictogram [Instel.] op het [Home]-scherm.
3.
Druk op [Adresboek].
4.
Voer het wachtwoord in met de cijfertoetsen en druk op [OK].
5.
Selecteer [Snelkiezenlijst] of [Verk.kiez.lijst].
ECC202
Faxbestemmingen registreren
179