Gegevensopslaginstellingen (alleen met datadongle)
12.1
Informatie over het meetgegevensgeheugen
Het meetgegevensgeheugen heeft een opslagdiepte van minstens 3000
meetwaarden. Bij een opslaginterval van 1 minuut bedraagt de bewakingsperiode
ca. 50 uur. De bewakingsperiode kan aanmerkelijk worden uitgebreid, als de
triggermodus wordt ingeschakeld.
12.2
Informatie over het gebeurtenisgeheugen
Het gebeurtenisgeheugen slaat apparaat- en sensor-gebeurtenissen (bijv.
overschrijding van de A1-drempelwaarde, fouten van de pompdoorstroom etc.). Het
gebeurtenisgeheugen heeft een opslagdiepte van 100 gebeurtenissen.
12.3
Datalogger in-/uitschakelen
1. Configuratie > Datalogger > Datalogr. aan/uit kiezen.
2. aan of uit kiezen.
12.4
Geheugeninterval instellen
1. Configuratie > Datalogger > Cfg datalogger > Interval tijd kiezen.
2. Opslaginterval kiezen.
12.5
Evaluatiemodus instellen
De evaluatiemodus legt vast, of binnen het ingestelde opslaginterval piek- of
gemiddelde waarden worden opgeslagen.
1. Configuratie > Datalogger > Cfg datalogger > Piek/gemiddeld kiezen.
2. Evaluatiemodus kiezen.
12.6
Triggermodus in-/uitschakelen
De triggermodus biedt de mogelijkheid om meetwaarden pas vanaf een
gespecificeerde triggerwaarde op te slaan.
1. Configuratie > Datalogger > Cfg datalogger > Trigger aan/uit kiezen.
2. Optie kiezen.
44
Piek
Al naar gelang het gekozen meetgas wordt de gemeten
maximale of minimale (bij O
het gekozen opslaginterval opgeslagen.
Gemiddeld
De gemiddelde waarde van alle gemeten concentratie-
waarden binnen het gekozen opslaginterval wordt opge-
slagen.
aan
Er worden alleen meetwaarden opgeslagen, als de meet-
waarden (gerelateerd aan de laatste opgeslagen waarde)
de ingestelde triggerwaarde overschrijden.
Alle actieve meetwaarden worden in het ingestelde
uit
opslaginterval opgeslagen.
) concentratiewaarde binnen
2
|
Gebruiksaanwijzing
Dräger Polytron 7000