2. Stroomsterkte instellen en Bevestig kiezen.
10.2.8
Nulpuntverschuiving van het 4-20-mA-signaal instellen
Het 4 mA-nulpunt van het 4-20-mA-signaal kan met een correctiewaarde van
± 0,5 mA worden verschoven.
1. Configuratie > Communicatie > Analoge interface > Offset stroom kiezen.
2. Correctiewaarde instellen en Bevestig kiezen.
10.2.9
4-20-mA-interface testen
Voor het testen van de 4-20-mA-interface kunnen verschillende stromen als
testsignaal worden uitgegeven en zo verschillende toestanden gesimuleerd
worden.
Met deze functies kunnen op de evaluatie-eenheid alarmen worden geactiveerd.
Zo nodig voorafgaand de alarmen op de evaluatie-eenheid deactiveren.
● Voor inschakeling van een testsignaal Configuratie > Communicatie >
Analoge interface en gewenste test kiezen.
● Voor uitschakeling van het ingestelde testsignaal bij de tests de desbetreffende
optie kiezen.
10.3
LON-interface
10.3.1
Neuron-ID weergeven
De Neuron-chip is het kernstuk van de veldbuscomponent. Elke Neuron-chip heeft
een eigen Neuron-ID, waaraan het gasmeetinstrument in het LON-netwerk herkend
wordt.
● Configuratie > Communicatie > LON interface > Neuron ID kiezen.
10.3.2
Service-pin verzenden
De zogeheten service-pin is een speciale aansluiting van de Neuron-chip. Het
gasmeetinstrument kan specifiek worden ingesteld, door met behulp van de
service-pin functie de Neuron-ID naar het LON-netwerk te zenden.
1. Configuratie > Communicatie > LON interface > Service-Pin kiezen.
2. Bevestig kiezen.
De Neuron-ID wordt verzonden
10.4
Adres voor Profibus PA-/
Foundation Fieldbus-interface configureren
1. Configuratie > Communicatie > PA/FF-interface > PA adres kiezen.
2. Adres (instelbereik 001 tot 126) invoeren.
|
Gebruiksaanwijzing
Dräger Polytron 7000
Communicatie-instellingen
41