configureren. Zinvol is om een met 1 beginnende opeenvolging te gebruiken.
10.1.2
Unique Identifier weergeven
De unique identifier (eenduidig HART-adres) moet voor bijna alle
HART-commando's voor adressering bekend zijn.
HART-commando's:
–
– #11 (Read Unique Identifier associated with Tag)
1. Configuratie > Communicatie > Hart interface > Waarschuwing kiezen.
2. De unique identifier wordt afgebeeld.
10.1.3
HART-tag instellen
De HART-tag (meetpuntbenaming) dient voor het aanduiden van een meetpunt.
1. Configuratie > Communicatie > Hart interface > Tag kiezen.
2. HART-tag instellen en Bevestig kiezen. De HART-tag kan uit max. 8
alfanumeriek tekens bestaan.
10.2
4-20-mA-interface
10.2.1
Meetbereik-eindwaarde instellen
De meetbereik-eindwaarde komt overeen met de meetwaarde waarbij 20 mA wordt
uitgegeven. Als voorinstelling wordt de standaard meetbereik-eindwaarde van de
sensor overgenomen.
Zie voor informatie over het instelbereik van de meetbereik-eindwaarde de
gebruiksaanwijzing van de gebruikte sensor. Bij DrägerSensor O
hoofdstuk 14.3.
1. Configuratie > Communicatie > Analoge interface > Analoog setpoint
kiezen.
2. Meetbereik-eindwaarde instellen en Bevestig kiezen.
10.2.2
Informatie over het waarschuwingssignaal
Bij het waarschuwingssignaal wordt op de 4-20-mA-interface voor het interval T2
een waarschuwingsniveau uitgegeven. Voor de resterende tijd van T1 wordt het
meetsignaal doorgezonden.
|
Gebruiksaanwijzing
1 tot 15
Activeert Multidrop-bedrijf. De 4-20-mA-interface wordt
gedeactiveerd en op een constante stroom van ca. 3 mA
ingesteld.
Alle apparaten van een leiding met verschillende polling-adressen
#0 (Read Unique Identifier)
Dräger Polytron 7000
Communicatie-instellingen
en O
LS zie
2
2
39