Om de automatisch scherpgestelde positie aan te passen voor het specifieke
fasedetectie-AF-gebied, stelt u de waarde in voor het middengebied.
Als de aanpassing voor het middengebied niet noodzakelijk is, kunt u deze stap
overslaan.
Pas de waarden voor de hoekgebieden indien noodzakelijk aan.
4
Stel de waarden voor de hoekgebieden in als een aanpassing van de automatisch
scherpgestelde positie buiten de specifieke fasedetectie-AF noodzakelijk is.
Nauwkeurig aanpasbare AF-gebieden
Schematisch overzicht
U kunt de automatisch scherpgestelde positie aanpassen voor zowel het groothoek- als het
telefoto-uiteinde van de lens. Als de hybride fasedetectie-AF is ingeschakeld*, kunt u de
automatisch scherpgestelde posities van de hoekgebieden (2 t/m 5) en van het middengebied
(1) aanpassen.
De aanpassing voor het middengebied wordt toegepast op zowel de scherpstellingsvlak-
fasedetectie-AF-sensor als de specifieke fasedetectie-AF-sensor.
De aanpassingen voor de hoekgebieden worden toegepast op de scherpstellingsvlak-
fasedetectie-AF-sensor.
Als een lens is bevestigd die hybride fasedetectie-AF ondersteund en [AF-systeem] is ingesteld op [Automatisch]
*
Hint
Wij adviseren u de positie onder werkelijke opnameomstandigheden aan te passen. Stel
[Scherpstelgebied] in op [Flexibel punt] en gebruik een helder onderwerp met een hoog contrast
tijdens het aanpassen.
Opmerking
Voor brandpuntsafstanden tussen de groothoek- en telefoto-uiteinden, worden waarden toegepast
door interpolatie van de waarden voor beide uiteinden.
Voor gebieden tussen de aangepaste gebieden, worden waarden toegepast door interpolatie van de
waarden voor elk gebied.