10. Stel de omloopklep (Figuur 21) onder de
regelklep van de spuitboom die u hebt
uitgeschakeld, zodanig in dat de drukwaarde
op de meter dezelfde is als in stap 7.
Figuur 21
1. Omloopkleppen van spuitbomen
11. Schakel de spuitboom in en uit om te
controleren of de druk ongewijzigd blijft.
12. Herhaal stappen 9 tot en met 11 voor de
andere spuitbomen.
13. Laat de machine rijden met de gewenste
snelheid terwijl u spuit, en schakel de
spuitbomen een voor een uit. De druk die de
meter aangeeft, mag niet veranderen.
Pomp
De pomp bevindt zich bij de achterkant van de
tank, links (Figuur 22).
Figuur 22
1. Pomp
2. Smeernippel
3. Drukdemper
Luchtdruk in demper instellen
De luchtdruk in de demper op de pomp is in de
fabriek ingesteld op 1 bar (15 psi). Deze wordt
aanbevolen voor een spuitdruk van spuitdoppen
tussen 1,3 bar (20 psi) en 3 bar (45 psi). Indien
een andere druk is vereist, moet u de drukdemper
instellen op de aangegeven waarde.
Spuitdop
1-3 bar/20-45 psi
3 en hoger bar/42 en
hoger psi
Transport van de
spuitmachine
Om de machine over grote afstanden te
verplaatsen, moet u een aanhanger gebruiken. Zet
de machine goed vast op de aanhanger. Figuur 23
en Figuur 24 tonen de bevestigingspunten.
Figuur 23
1. Bevestigingspunten
Figuur 24
1. Achterste bevestigingspunten
33
Demper
0-1 bar/0-15 psi
1-3 bar/15-45 psi