D. Als de tank is afgetapt, draait u de moer los
en drukt u de T-hendel zo ver mogelijk in.
E. Draai de moer weer vast om de afvoerbuis
in de gesloten stand te houden.
Opmerking: De kunststofmoer op de
afvoerbuis van de tank moet stevig worden
vastgedraaid om lekkage bij de aftaphendel
te voorkomen.
3. Vul de tank met minstens 190 liter schoon
water en sluit het deksel.
Opmerking: Indien nodig kunt u een
reinigings-/neutraliseermiddel toevoegen aan
het water. Gebruik alleen schoon water voor
de laatste spoeling.
4. Laat de spuitbomen neer in de spuitstand.
5. Start de motor en zet de gashendel op een
hoger stationair toerental.
6. Zet de mengschakelaar op Uit.
7. Schakel de pomp in en zet de druk op een hoge
instelling met behulp van de schakelaar voor
de gebruiksdosis.
8. Zet de hoofdschakelaar en de schakelaars van
de spuitbomen op Aan om te beginnen met
spuiten.
9. Laat al het water in de tank via de spuitdoppen
naar buiten spuiten.
10. Controleer of alle spuitdoppen naar behoren
werken.
11. Zet de hoofdschakelaar en de pompschakelaar
op Uit en zet de motor af.
12. Herhaal stappen 3 tot en met 11 nog minstens
2 keer om er zeker van te zijn dat het
spuitsysteem volkomen is gereinigd.
Belangrijk: U moet deze procedure
altijd minstens drie keer uitvoeren om
er zeker van te zijn dat het spuitsysteem
helemaal schoon is, om schade aan het
systeem te voorkomen.
13. Reinig de zuigkorf; zie Zuigkorf reinigen in
Reiniging, blz. 57.
Belangrijk: Als u bevochtigbaar poeder
gebruikt, moet u de zuigkorf na elke tank
reinigen.
14. Spuit met een tuinslang de buitenkant van de
spuitmachine schoon. Gebruik hierbij schoon
water.
15. Verwijder de spuitdoppen en reinig ze met
de hand. Vervang versleten of beschadigde
spuitdoppen.
De omloopkleppen van de
spuitbomen kalibreren
Belangrijk: Als u het Pro Control™
spuitsysteem heeft geïnstalleerd, moeten de
omloopkleppen van de spuitbomen worden
gesloten. Gebruik de volgende afstelling
uitsluitend als u het Pro Control spuitsysteem
niet gebruikt.
Als u de spuitmachine voor de eerste keer
in gebruik neemt of als de spuitdoppen zijn
vervangen, moet u de omloopkleppen van
de spuitbomen instellen zodat de druk en de
gebruiksdosis voor alle spuitbomen hetzelfde blijft
als u een of meer spuitbomen hebt uitgeschakeld.
Opmerking: De omloopkleppen moeten
worden gekalibreerd telkens als de spuitdoppen
worden vervangen.
Kies een open en vlak terrein om deze procedure
uit te voeren.
1. Vul de spuittank van de spuitmachine met
schoon water.
2. Laat de uitgeklapte spuitbomen neer, als deze
zijn gemonteerd.
3. Stel de parkeerrem in werking en start de
motor.
4. Zet de gashendel op Snel.
5. Zet de pompschakelaar op Aan om de pomp
in werking te stellen.
6. Zet de schakelaar van elke spuitboom en de
hoofdschakelaar van de spuitbomen op Aan.
7. Stel de druk in op de waarde die wordt
aangegeven op de drukmeter, totdat de
druk zich bevindt in het bereik voor de
spuitdoppen die u hebt geïnstalleerd op de
spuitbomen (normaal 276 kPa [40 psi]). Dit
doet u met behulp van de schakelaar voor de
gebruiksdosis.
8. Noteer de waarde op de drukmeter.
9. Schakel een van de spuitbomen uit met behulp
van de corresponderende schakelaar.
32