1. Plaats de spuitmachine op een horizontaal
oppervlak.
2. Stel de parkeerrem in werking, schakel de
pomp uit, zet de motor af en verwijder het
contactsleuteltje. Laat de motor afkoelen.
3. Maak de omgeving van de dop van de
brandstoftank schoon (Figuur 18).
Figuur 18
1. Dop van brandstoftank
4. Verwijder de dop van de brandstoftank.
In bepaalde omstandigheden zijn
dieselbrandstof en brandstofdampen
uiterst ontvlambaar en explosief.
Brand of explosie van brandstof kan
brandwonden of materiële schade
veroorzaken.
• Gebruik een trechter of tuit; brandstof
uitsluitend in de open lucht bij een
afgezette of koude motor bijvullen.
Eventueel gemorste brandstof
opnemen.
• Vul de brandstoftank niet helemaal
vol. Vul de brandstoftank tot 25 mm
vanaf de onderkant van de vulbuis.
Dit geeft de brandstof in de tank
ruimte om uit te zetten.
• Rook nooit wanneer u met brandstof
bezig bent en houd de brandstof weg
van open vlammen of vonken.
• Bewaar de brandstof in schone,
veilige en goedgekeurde containers
en zorg ervoor dat de dop op zijn
plaats blijft.
5. Vul de tank tot ongeveer 25 mm vanaf de
bovenkant van de tank (de onderkant van de
vulbuis).
Opmerking: De ruimte in de tank geeft
de brandstof de kans om uit te zetten. Niet te
vol vullen.
6. Draai de tankdop stevig vast.
7. Neem gemorste brandstof op.
Controle vóór het gebruik
Voer elke dag de volgende controles uit voordat u
de spuitmachine gaat gebruiken:
• De bandenspanning controleren.
Opmerking: Deze banden zijn anders dan
autobanden: zij vereisen een lagere spanning
om compactie en beschadiging van de grasmat
te voorkomen.
• Controleer het peil van alle vloeistoffen. Indien
het peil te laag is, moet u bijvullen met de
vereiste hoeveelheid vloeistof overeenkomstig
de specificaties.
26