Temperatuurbeïnvloeding is geschikt voor de
volgende systemen:
•
Systemen met variabele debieten (bijvoorbeeld
tweepijps verwarmingssystemen) waarbij de
activering van de
temperatuurbeïnvloedingsfunctie zorgt voor een
verdere verlaging van de pompcapaciteit in
perioden met een geringe warmtevraag en
daardoor een gereduceerde temperatuur in de
aanvoerleiding.
•
Systemen met een bijna constante volumestroom
(bijv. éénpijpsverwarmingssystemen en
vloerverwarmingssystemen) waarbij verschillen in
warmtebehoefte niet kunnen worden
geregistreerd als wijzigingen in de opvoerhoogte,
hetgeen wel het geval is bij
tweepijpsverwamingssystemen. Bij zulke
systemen kunt u alleen de pompcapaciteit
bijstellen door de
temperatuurbeïnvloedingsfunctie te activeren.
Selectie van de maximale temperatuur
Bij systemen met een benodigde temperatuur van de
aanvoerleiding van:
•
tot en met 55 °C: selecteer T
•
boven 55 °C: selecteer T
U kunt de functie voor temperatuurbeïnvloeding niet
gebruiken bij airco- en koelsystemen.
Fabrieksinstelling
Zie paragraaf Fabrieksinstellingen.
Gerelateerde informatie
35. Fabrieksinstellingen
17.22 Limiet overschreden functie
Pompuitvoering
Limiet overschreden functie
TPE3, TPE3 D
TPE2, TPE2 D
Met deze functie kan een gemeten parameter of een
van de interne waarden zoals toerental,
motorbelasting of motorstroom worden gecontroleerd.
Als een ingestelde limiet wordt bereikt, kan een
geselecteerde actie plaatsvinden. U kunt twee
functies voor limietoverschrijding instellen. Dit
betekent dat u twee parameters of twee limieten van
dezelfde parameter gelijktijdig kunt controleren.
De functie vereist instelling van het volgende:
gelijk aan 50 °C
max.
gelijk aan 80 °C.
max.
●
●
Gemeten
Hier stelt u de te controleren gemeten parameter in.
"Grenswaarde"
Hier stelt u de grenswaarde in die de functie activeert.
"Hystereseband"
Hier stelt u de hystereseband in.
"Grenswaarde overschreden bij"
Hier kunt u instellen of u de functie wilt activeren als
de geselecteerde parameter de ingestelde
grenswaarde overschrijdt of tot onder de ingestelde
grenswaarde daalt.
•
"Boven grenswaarde"
De functie wordt geactiveerd als de gemeten
parameter de ingestelde grenswaarde
overschrijdt.
•
"Onder grenswaarde"
De functie wordt geactiveerd als de gemeten
parameter tot onder de ingestelde grenswaarde
daalt.
Actie
Als de waarde een grenswaarde overschrijdt, kunt u
een actie definiëren. U kunt de volgende acties
selecteren:
•
"Geen actie"
De pomp handhaaft de huidige status. Gebruik
deze instelling als u alleen een relaisuitgang wilt
als de grenswaarde wordt bereikt. Zie paragraaf
"Signaalrelais 1 en 2" (Relaisuitgangen).
•
"Waarschuwing/alarm"
Er is een waarschuwing.
•
Stop
De pomp schakelt uit.
•
Min.
De pomp verlaagt het toerental tot de minimale
waarde.
•
Max.
De pomp verhoogt het toerental tot de maximale
waarde.
•
"Door gebruiker gedefinieerd toerental"
De pompen werken met een door de gebruiker
ingesteld toerental.
"Detectievertraging"
U kunt een detectievertraging instellen die waarborgt
dat de gecontroleerde parameter boven of onder een
ingestelde grenswaarde blijft gedurende een
ingestelde tijd voordat de functie wordt geactiveerd.
"Resetvertraging"
De resetvertraging is het tijdstip waarna de gemeten
parameter afwijkt van de ingestelde grenswaarde,
met inbegrip van de ingestelde hystereseband en
totdat de functie wordt gereset.
73