VOORZICHTIG
Risico op overmatige stralingsdosis
Voordat de opnamestand wordt geac-
❯
tiveerd, moeten alle gegevens die zijn
ingevoerd op de computer, op het
touchscreen worden getest.
Controleer alle parameters op het touchscreen
❯
en wijzig deze indien nodig.
De gewijzigde parameters worden direct
gesynchroniseerd met de imaging-software. In
de imaging-software kunnen parameters
daarna niet meer worden gewijzigd.
Wijs de patiënt er nogmaals op dat hij de tong
❯
tijdens het maken van de opname tegen het
gehemelte moet leggen.
2210200845L14 2103V004
Parameter bevestigen met Start.
❯
De C-boog wordt gepositioneerd. De led op de
handactivering en de status-led op het appa-
raat worden groen.
Op het touchscreen wordt aangegeven dat het
apparaat gereed is voor de opname.
De toets op de handactivering indrukken en
❯
ingedrukt te houden totdat het geluidssignaal
stopt en het controlelampje uitgaat. De scantij-
den zijn afhankelijk van het type patiënt, het
opnameprogramma en de beeldkwaliteit (zie
"12 Programmaparameters").
De opname wordt geïnitieerd. Tijdens de
opname branden de led op de handactivering
en de led op het apparaat geel. Er klinkt een
geluidssignaal.
Als de toets op de handactivering wordt
losgelaten voordat het controlelampje
uit is of als de noodstopschakelaar
wordt gebruikt (bijv. bij gevaar voor de
patiënt of andere personen in de buurt),
wordt de lopende opname afgebroken.
De opname wordt hierdoor onbruikbaar
en de procedure moet eventueel wor-
den herhaald. In dat geval moet de
gebruiker op basis van zijn vakkennis
de risico's van een hernieuwde opname
beoordelen.
Op het touchscreen verschijnt boven-
dien een foutmelding.
Op het touchscreen wordt het röntgenproces
aangegeven door:
Gebruik
NL
45