3. BEDIENING
A
B
C
A Naar warmtewisselaar C Ondergrens
B Bovengrens
3.2.5 Motor doordraaien
Als de motor lange tijd buiten gebruik is
geweest, is de smeerolie niet voldoende
verdeeld over de bewegende delen. Als u
de motor in deze toestand start, loopt u
grote kans dat hij vastloopt.
Verdeel na zo'n lange periode van stil-
stand de smeerolie over de hele motor
door de motor door te draaien. Doe dat als
volgt (met de hand of met de startmotor)
alvorens u de motor in gebruik neemt:
(1) Open de zeewaterkraan.
(2) Open de brandstofkraan.
(3) Zet de afstandsbedieningshefboom
op NEUTRAL
B
A
A Vooruit
B NEUTRAL
D
D Dop
C
C Achteruit
(4) Zet de accuschakelaar aan en steek
de sleutel in het contactslot. Draai
de sleutel naar de stand ON.
(5) Elektrisch stopsystem
Blijf drukken op de stopknop op het in-
strumentenpaneel terwijl u de motor
doordraait.
(6) Verdraai het contactslot met de
sleutel om of de startknop om de
motor te laten doordraaien gedu-
rende ongeveer 5 seconden en luis-
ter of u dan bijzondere geluiden
hoort. (Als u tijdens het door-
draaien de stopknop of het contact-
slot loslaat, start de motor).
3.2.6 Smeerolie en koelwater con-
troleren en aanvullen
Als u voor de eerste keer motorolie, kop-
pelingolie of koelwater in de motor doet, of
als een of meer van deze vloeistoffen ver-
vangen moesten worden, laat u de motor
gedurende ongeveer 5 minuten proef-
draaien. Controleer daarna de hoeveelhe-
den smeerolie en koelwater. Tijdens het
proefdraaien worden de motorkanalen en
de leidingen gevuld met smeerolie en
koelwater, wat tot gevolg heeft dat de ni-
veaus van deze vloeistoffen dalen. Con-
troleer het peil en vul zo nodig bij.
(1) Smeerolie motor bijvullen: zie 3.2.2.
Verwijder de oliepeilstok ongeveer
10 minuten nadat u de motor ge-
stopt hebt en controleer het olie-
peil. Voeg olie toe als het niveau te
laag is.
(2) Smeeroliekeerkoppeling bijvullen:
zie 3.2.3.
(3) Koelwater bijvullen: zie 3.2.4.
NL
29