• Als de gewenste bestemming voor het bestand niet
vastgelegd is in de apparatuur, druk dan op [DIRECTE
INVOER] (DIRECT INPUT) en ga verder naar stap 8.
7
Als SMB geselecteerd is als bestemming,
selecteer dan de map waarin het bestand
opgeslagen moet worden.
1) Selecteer de map waarin het bestand opgeslagen
moet worden.
2) Druk op [OK].
Ga verder naar stap 9.
8
Selecteer een map voor de bestemming op
afstand.
1) Selecteer FTP, SMB, NetWare IPX, NetWare IP of
FTPS als protocol voor overdracht van het bestand.
2) Druk op [SERVERNAAM] (SERVER NAME),
[NETWERKPAD] (NETWORK PATH), [INLOGNAAM
GEBR.] (LOGIN USER NAME), [WACHTWOORD]
(PASSWORD) en/of [OPDRACHTPOORT]
(COMMAND PORT) en geef de bestemming voor het
bestand in.
3) Druk als laatste op [OK].
• [SERVERNAAM] (SERVER NAME) (alleen voor FTP,
NetWare IPX, NetWare IP en FTPS)
Bij een selectie van [FTP]:
Voer het IP-adres van de FTP-server in. Om de
gescande gegevens bijvoorbeeld over te zetten naar
"ftp://10.10.70.101/user01/scan/," wordt in dit vak
"10.10.70.101" ingevoerd.
Bij een selectie van [IPX]:
Voer de naam van de NetWare-bestandenserver of de
Tree/Context in (als NDS beschikbaar is).
Bij een selectie van [NetWare IP]:
Voer het IP-adres van de NetWare-bestandsserver in.
Bij een selectie van [FTPS]:
Voer het IP-adres van de FTP-server in. Om de
gescande gegevens bijvoorbeeld over te zetten naar
"ftps://10.10.70.101/user01/scan/," wordt in dit vak
"10.10.70.101" ingevoerd.
• [NETWERKPAD] (NETWORK PATH):
Bij een selectie van [FTP]:
Voer het pad in naar een map op de FTP-server waar
de gescande gegevens opgeslagen moeten worden.
Om de gescande gegevens bijvoorbeeld over te zetten
naar "ftp://10.10.70.101/user01/scan/," wordt in dit vak
"user01\scan" ingevoerd.
Bij een selectie van [SMB]:
Geef het netwerkpad in naar de map waar de
gescande gegevens opgeslagen moeten worden.
Bij een selectie van [NetWare IPX] of [NetWare IP]:
Voer het pad in naar een map op de NetWare-
bestandenserver waar de gescande gegevens
opgeslagen moeten worden. Om de gescande
gegevens bijvoorbeeld over te zetten naar map
"sys\scan" op de NetWare-bestandenserver, wordt
"\sys\scan" ingevoerd.
Bij een selectie van [FTPS]:
Voer het pad in naar een map op de FTP-server waar
de gescande gegevens opgeslagen moeten worden.
Om de gescande gegevens bijvoorbeeld over te zetten
naar "ftps://10.10.70.101/user01/scan/," wordt in dit
vak "user01\scan" ingevoerd.
• [INLOGNAAM GEBR.] (LOGIN USER NAME)
Bij een selectie van [FTP]:
Voer de inlognaam van de gebruiker voor de FTP-
server in, indien nodig.
Bij een selectie van [SMB]:
Voer de gebruikersnaam in voor toegang tot de
netwerkmap, indien nodig.
Bij een selectie van [NetWare IPX] of [NetWare IP]:
Voer de inlognaam van de gebruiker voor de NetWare-
bestandenserver in, indien nodig.
Bij een selectie van [FTPS]:
Voer de inlognaam van de gebruiker voor de FTP-
server in, indien nodig.
• [WACHTWOORD] (PASSWORD)
Bij een selectie van [FTP]:
Voer het wachtwoord van de gebruiker voor de FTP-
server in, indien nodig.
Bij een selectie van [SMB]:
Voer het wachtwoord in voor toegang tot de
netwerkmap, indien nodig.
Bij een selectie van [NetWare IPX] of [NetWare IP]:
Voer het wachtwoord van de gebruiker voor de
NetWare-bestandenserver in, indien nodig.
Bij een selectie van [FTPS]:
Voer het wachtwoord van de gebruiker voor de FTP-
server in, indien nodig.
• [OPDRACHTPOORT] (COMMAND PORT) (alleen
voor FTP en FTPS)
Geef een voor opdrachtuitvoering te gebruiken
poortnummer in. Standaard wordt in dit vak een
liggend streepje "-" ingevoerd en wordt het door de
beheerder ingestelde poortnummer gebruikt. Wijzig de
invoer in dit vak alleen wanneer een ander
poortnummer gebruikt moet worden.
- 83 -
BASISWERKING
1
2
3
4
5
6