3
Op het tabblad [Apparaatinstellingen]
(Device Settings) en stel de volgende opties
in.
Keuze model (Model Selection)
model in.
De instellingen van het printerstuurprogramma
worden gewijzigd naar gelang het geselecteerde model.
Opmerking
• Als u [Universeel] (Universal) kiest, kunt u de
instellingen van het printerstuurprogramma beperken
tot instellingen die vaak worden gebruikt in alle
apparaten van de serie e-STUDIO. Dit is handig in het
geval dat u gebruik maakt van een al geïnstalleerd
printerstuurprogramma voor andere modellen uit de e-
STUDIO serie.
Optie (Option) — deze optie stelt in of de volgende
optionele apparaten zijn geïnstalleerd.
• Papierlades (Drawers) — deze optie stelt in of de
Eenheid voor papierinvoer wel of niet geïnstalleerd is.
• Finisher (Finisher) — dit stelt in of de binnenste
finisher wel of niet is geïnstalleerd.
Vergeet niet
• De instellingen zijn afhankelijk van het model en de
configuratie van opties.
• Raadpleeg voor meer informatie over elk item de
beschrijvingen van tabblad [Apparaatinstellingen]
(Device Settings).
Gebruikershandleiding Uitgebreid
4
Klik op [Instellingen lades] (Drawer
Settings).
Dialoogvenster [Instellingen lades] (Drawer Settings)
wordt weergegeven.
— Stelt het type
- 19 -
5
Stel de volgende opties in en klik op [OK].
Lade 1 (Drawer 1) — kies het formaat en het type papier
dat in de 1ste lade geplaatst is.
Lade 2 (Drawer 2) — kies het formaat en het type papier
dat in de 2de lade geplaatst is.
Lade 3 (Drawer 3) — kies het formaat en het type papier
dat in de 3de lade geplaatst is.
Lade 4 (Drawer 4) — kies het formaat en het type papier
dat in de 4de lade geplaatst is.
Handinvoerlade (Bypass Tray) — kies het formaat en
het type papier dat in de Handinvoerlade geplaatst is.
Instellingen papierbron van toepassing overschrijven
(Override Application Paper Source Settings) — vink dit
selectievakje aan om de instelling voor papierbron van
het printerstuurprogramma te gebruiken in plaats van de
instelling in de toepassing..
Vergeet niet
• De instellingen zijn afhankelijk van het model en de
configuratie van opties.
• Raadpleeg voor meer informatie over elk item de
beschrijvingen van tabblad [Instellingen lades] (Drawer
Settings).
Gebruikershandleiding Uitgebreid
6
Klik op [Toepassen] (Apply) of op [OK] om
de instellingen op te slaan.
De afdelingscode instellen
Als deze apparatuur wordt beheerd door afdelingscodes, moet
u de afdelingscode invoeren in het printerstuurprogramma.
Hierdoor kan een netwerkbeheerder het aantal door een
specifieke afdeling geprinte vellen controleren. Ook gebruikers
kunnen controleren wie afdruktaken heeft uitgevoerd, via het
aanraakscherm en controlehulpmiddelen.
Vraag uw beheerder of u de afdelingscode moet invoeren.
AFDRUKKEN VANUIT WINDOWS
1
2
3
4
5
6