3.26
KaDeck
Flexibele klimaatregeling voor kantoorgebouwen.
Montage- en installatiehandleiding
6.13 Fehlerbeschreibung A11 – A17
54
De stoormeldingen van een slaveapparaat worden niet op de KaController
weergegeven. Op de KaController wordt uitsluitend de stoormelding van
het masterapparaat weergegeven.
A11 Regelsensor defect
De ruimtetemperatuur wordt via de geselecteerde regelsensor geregeld, dat
betekent afhankelijk van de DIP-schakelaarstand dat de ext. ruimtesensor/
aanzuigsensor defect kan zijn. Als de ruimtesensor in de KaController defect
is, worden deze melding en tAL1 afwisselend weergegeven.
Gevolg van dit alarm:
De ventilator wordt uitgeschakeld en de ventielen gesloten.
A12 Regelsensor motorbeveiliging
De motorstoring van een KaControl-apparaat wordt op de KaController via
de melding "A12" weergegeven.
Nadat een motorstoring is opgetreden, controleert u of de ventilator
geblokkeerd wordt. Om de storing te verhelpen schakelt u het apparaat
spanningsvrij en neemt u de oorzaak van de storing weg. Vervolgens moet
het apparaat nadat de voeding is ingeschakeld en het apparaat in een
ventilatorstand is gezet weer starten.
Gevolg van dit alarm:
De ventilator wordt uitgeschakeld en de ventielen gesloten.
A13 Ruimte vorstbeveiligingsfunctie
De ruimtetemperatuur wordt in iedere installatietoestand bij een
grenswaarde van 8 °C bewaakt. Wanneer de temperatuur onder de 8 °C
komt, wordt de ruimte vorstbeveiligingsfunctie geactiveerd. De ruimte
vorstbeveiligingsfunctie wordt gedeactiveerd wanneer de ruimtetemperatuur
boven de grenswaarde van 8 °C komt.
De grenswaarde van 8 °C voor de ruimte vorstbeveiligingsfunctie
is vast ingesteld en kan niet worden gewijzigd.
Gevolg van dit alarm:
Het verwarmingsventiel wordt opengeschoven en de ventilatorstand 1
ingeschakeld.