INBEDRIJFSTELLING EN ONDERHOUD
Modus 4
(Regeling van het setpoint op basis van een analoge ingang
0-10V)
De parameters die deze modus regelen zijn de volgende:
Par.
Beschrijving
Nr.
Bepaalt de minimumwaarde van de toevoertempera-
110
tuur in de verwarmingsmodus (Par. 1) = 4.
Bepaalt de maximumwaarde van de toevoertempera-
111
tuur in de verwarmingsmodus (Par. 1) = 4.
De regeling van het werkingssetpoint gebeurt op basis van de
volgende curve:
Temperatuur
(°C)
Par. 111
Par. 110
0
1.0
ON/OFF
OFF
hysterese
De maximale en minimale waarde van het setpoint worden res-
pectievelijk bepaald door Par. 111 en Par. 110.
Als de ingangsspanningswaarde 1,5V overschrijdt, wordt het
verzoek geactiveerd (op het minimum setpoint).
Voor spanningswaarden van 2 tot 10 varieert het setpoint line-
air van de minimumwaarde tot de maximumwaarde. Als de
spanning afneemt van 10V tot 2V, neemt het setpoint lineair af
en wordt de minimumwaarde tussen de waarden 2 en 1V be-
houden. Voor waarden die lager zijn dan 1V wordt het verzoek
stopgezet.
9
Voor de activering van de analoge ingang 0-10V moet de
ingang van de omgevingsthermostaat (TA) gedeactiveerd
worden. Stel dus de param. 124 = 0 in of voorzie een door-
verbinding op de ingang TA (kortsluiting van de klemmen
15-16).
Modulatie
1.5
2.0
10
ON
Net (V)
Modus 5
(Regeling van het vermogen volgens een analoge ingang 0-10V)
In deze werkingsmodus wordt het vermogen van de verwar-
mingsgroep (ventilatorsnelheid) geregeld door een analoog sig-
naal aan de ingang dat geleverd wordt door een extern bestu-
ringssysteem.
De parameters die deze modus regelen zijn de volgende:
Par.
Beschrijving
Nr.
Bepaalt het ventilatortoerental bij het maximumver-
92
mogen (hangt af van het model en wordt bepaald
door Par. 98).
Bepaalt het ventilatortoerental bij het minimumver-
93
mogen (hangt af van het model en wordt bepaald
door Par. 98).
De regeling van het vermogen van de verwarmingsgroep vindt
plaats volgens de volgende curve:
Temperatuur
(°C)
Par.92
OFF
Par.93
0
1.0
ON/OFF
OFF
hysterese
De maximum- en minimumwaarden van het aantal toeren van
de ventilator worden respectievelijk bepaald door de parame-
ters 92 en 93.
Als de ingangsspanningswaarde 1,5V bereikt of overschrijdt,
wordt het verzoek geactiveerd (Par. 93).
De snelheid van de ventilator (vermogen van de verwarmings-
groep) varieert lineair tussen 2,0 en 9,0 Volt.
Voor spanningswaarden tussen 2,0 en 9,0 varieert de snelheid
van de ventilator lineair van de minimumwaarde tot de maxi-
mumwaarde.
Als de spanning daalt van 9,0 tot 2,0, daalt het afstellingspunt
lineair en behoudt het de minimumwaarde tussen 2,0V en 1,0V.
Voor waarden die lager zijn dan 1V wordt het verzoek onderbro-
ken.
9
Voor de activering van de analoge ingang 0-10V moet de
ingang van de omgevingsthermostaat (TA) gedeactiveerd
worden. Stel dus de param. 124 = 0 in of voorzie een door-
verbinding op de ingang TA (kortsluiting van de klemmen
15-16).
56
ON
Modulatie
1.5
2.0
9
Net (V)
ON