Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Riello TAU Unit 35 Aanwijzingen Voor Installatie En Aansluiten pagina 54

En de technische klantenservice
Verberg thumbnails Zie ook voor TAU Unit 35:
Inhoudsopgave

Advertenties

INBEDRIJFSTELLING EN ONDERHOUD
Parameter 190 (installateurniveau)
Elk gebouw heeft verschillende thermische eigenschappen en
daarom kunnen de starttijden van de verwarmingsinstallatie
variëren tussen gebouwen in hetzelfde gebied, zelfs met de-
zelfde buitentemperatuur.Met behulp van deze parameter is
het mogelijk om de reactiviteit van de verwarmingsinstallatie te
wijzigen en de reactie op de thermische eigenschappen van het
gebouw aan te passen om zo het comfort te optimaliseren.Het
wijzigen van de instelling van deze parameter (0-100%) ver-
hoogt of verlaagt de snelheid waarmee de aanvoertemperatuur
gewijzigd wordt wanneer de buitentemperatuur verandert.Hoe
hoger de ingestelde waarde, hoe beter de isolatie van het ge-
bouw. Voorbeeld:
− 0%: De aanvoertemperatuur wordt snel gewijzigd wan-
neer de buitentemperatuur verandert.
− 100%: De aanvoertemperatuur wordt langzaam gewij-
zigd wanneer de buitentemperatuur verandert.
Het verzoek wordt geactiveerd bij de sluiting van het contact van
de thermostaat omgeving/verzoek warmte op voorwaarde dat
de buitentemperatuur de door de parameter 25 bepaalde waar-
de niet overschrijdt.
Als de buitentemperatuur de in parameter 25 ingestelde waarde
overschrijdt, wordt de brander uitgezet, ook al is er een verzoek
om warmte aanwezig.
Parameter 185 (niveau Installateur)
De parallelle verplaatsing van de klimaatcurve wordt gebruikt
om de temperatuur van de toevoer voor de ganse schaal van de
buitentemperatuur homogeen te wijzigen.Wanneer de waarde
van deze parameter wordt gewijzigd, wordt een correctie uit-
gevoerd van de klimaatcurve als de omgevingstemperatuur te
hoog (stel een negatieve waarde in) of te laag is (stel een po-
sitieve waarde in). Als in de omgeving een thermostaat Open
Therm aanwezig is, wordt deze parameter niet beschouwd.Met
deze parameter kan de gebruiker rechtstreeks en eenvoudig de
temperatuur van de toevoer naar de verwarmingsinstallatie, en
dus de omgevingstemperatuur, verhogen (positieve waarde) of
verlagen (negatieve waarde).
Toevoertemp.
(°C)
Par. 24
Par. 19
Par. 21
Par. 23
Par. 20
Tset max (°C)
Par. 185
Tset min (°C)
Par. 22
Par. 25
Buitentemp. (°C)
Ga naar het menu "Gecentraliseerde verwarm.". Het display zal
er als volgt uitzien:
Centrale Verwarming
"
Weersafhankelijke Regeling
"
Druk op de toets ● om te bevestigen en naar het scherm van de
klimaatcurve te gaan.
Weersafhankelijke Regeling
"
90
0
-15
Buitentemperatuur [°C]
"
"Verw. Max. Set." en "Min. Buitentemp." worden naar voren ge-
bracht, druk op de toets ● om de waarde ervan te wijzigen.
Verander Verw. Max. Set. met behulp van de toetsen ▲ / ▼
1
en Min. Buitentemp. met de toetsen ◄ / ►.
Druk op ● om de wijzigingen op te slaan
2
3
Selecteer de andere waarden met behulp van de toetsen
◄ / ►.
Herhaal de fases 1 tot en met 3 om verdere wijzigingen aan te
brengen.
Nadat de parameters zijn ingesteld, drukt u op de toets ESC om
de menu's te verlaten.
9
Indien de externe sonde (accessoire) niet wordt waarge-
nomen (wegens niet gemonteerd of beschadigd), geeft het
systeem de volgende melding: nr. 202
De aanwezigheid van de melding schakelt de thermische
module niet uit waardoor een verzoek om warmte kan
worden gedaan aan het op de klimaatmodus ingestelde
maximumsetpoint.
54
"
"
"
T Aanvoer (Klimaatpunt)
82.0
"
"
T Aanvoer (Voetpunt)
40.0
"
"
Afschakeltemperatuur
21.0
"
"
T Buiten (Voetpunt)
21.0
35
"
"
T Buiten (Klimaatpunt)
-4.0
"
"
"
°C
"
"
°C
"
"
°C
"
"
°C
"
"
°C
"
"

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

20145133

Inhoudsopgave