Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Instelling Hoofdparameters; Par.73 - Managing-, Stand-Alone- En Dependent; Modi; Par.147 - Aantal Thermische Modules - Riello TAU Unit 35 Aanwijzingen Voor Installatie En Aansluiten

En de technische klantenservice
Verberg thumbnails Zie ook voor TAU Unit 35:
Inhoudsopgave

Advertenties

SYSTEEMBEHEER
5.9.1

Instelling hoofdparameters

Sommige parameters zijn cruciaal voor de werking van het sys-
teem in cascade en hun instelling is bepalend voor de correcte
werking van de installatie.
5.9.2
Par.73 – Managing-, Stand-alone- en
Dependent-modi.
De parameter 73 bepaalt de modaliteit waarmee de thermische
module gestuurd wordt en zorgt ervoor dat het inkomende sig-
naal van de sensor op het secundaire circuit herkend wordt.
Er kunnen drie waarden worden ingesteld:
− 1 zo in te stellen op de managing-module dat de werking
van de secundaire sonde wordt ingeschakeld.
N.B.De sensor van de secundaire SC moet aangesloten worden
op de 2° brander (1° Depending-module);
− 0 zo in te stellen op de managing-module dat de secun-
daire sonde wordt uitgeschakeld;
− 2 ÷ 7 niet gebruiken. Stuur alle verwarmingsgroepen met
behulp van de dipswitch-schakelaars zoals aangegeven
in de paragraaf "Instelling DIP-schakelaar".
Scherm
Instellingen
Home/Menu
5.9.3
Par.147 – aantal thermische modules
De parameter 147 dient om het aantal thermische modules van
de installatie in te stellen (het aantal aangesloten modules
dient ingesteld te worden voor een correcte werking van het
systeem). Deze parameter moet ingesteld worden in het scherm
"Managing".
Scherm
Instellingen
Home/Menu
5.9.4
Par.7 – hysterese setpoint verwarming
De parameter 7 regels de uitschakeling van de individuele
module als het bepaalde setpoint wordt overschreden. In de
cascade-werking dient deze waarde verhoogd te worden (tot
maximaal 20°C) om te voorkomen dat de werking van de modu-
le uitgesloten wordt (aangezien de defaultwaarde 3°C bedraagt)
als het systeem beslist om het setpoint te verhogen op basis
van de waarde die waargenomen wordt door de sensor van het
primaire of het secundaire circuit (zie de uitleg in de paragra-
fen "Algemene werking", "Werking van de primaire sonde" en
"Werking van de secundaire sonde")
Deze parameter moet worden gewijzigd (op dezelfde manier) op
alle modules in cascade (de managing-module en alle betrok-
ken depending-modules).
Aanbevolen waarde = 7
Scherm
Instellingen
Home/Menu
Config.
(73)
Inst. Ketel
Ketel Cas.
Adres Ketel
Config. Module
(147) Aantal
Inst. Ketel
In Casc.
eenheden
(7)
Inst. Ketel
Parameters
Hyst. Verw. Up
5.9.5

Algemene werking

Bij de werking in cascade bepaalt de regelaar van de mana-
ging-module een setpoint dat naar de Depending-modules
verzonden wordt.
Elke module, op basis van het van de managing-module ont-
vangen setpoint, moduleert volgens van haar eigen PID (Par 16,
Par 17 en Par 18) in functie van het verschil tussen het setpoint
(verstuurd vanaf de managing-module) en de waarde die ge-
detecteerd is door de toevoersonde van de module zelf.
9
Het PID is een Proportioneel-Integrerend-Differentiërend
controlesysteem (afgekort als PID), met terugkoppeling. Via
de gedetecteerde inputwaarde, die de huidige waarde be-
paalt, kan ze reageren op een eventuele positieve of nega-
tieve fout (verschil tussen de huidige waarde en de voorop-
gestelde waarde) door naar de 0 te neigen. De reactie op de
fout kan worden geregeld met behulp van de "proportio-
nele, integrerende, differentiërende" termen.

5.10 Werking met sensor primair circuit

De systeemsensor (SS) van het primaire circuit maakt het moge-
lijk om het setpoint dat naar de verschillende modules verzon-
den wordt te moduleren afhankelijk van het verschil tussen de
ingestelde setpoint-waarde en de waarde die afgelezen wordt
op de toevoer collector van het primaire circuit.
Deze modulatie wordt door de volgende parameters geregeld:
79
bepaalt de maximumdaling van het setpoint
80
bepaalt de maximumstijging van het setpoint
81
bepaalt de tijd (vanaf het begin van het verzoek)
vanaf dewelke de modulatie van het setpoint wordt
ingeschakeld
86
proportionele parameter voor de modulatie van het
setpoint
87
aanvullende parameter voor de modulatie van het
setpoint

5.11 Werking met sensor secundair circuit

Wanneer het secundaire circuit uitgerust is met een sensor (SC),
wordt het setpoint dat naar de verschillende modules verzon-
den wordt gemoduleerd afhankelijk van het verschil tussen de
ingestelde setpoint-waarde en de waarde die afgelezen wordt
op de toevoer collector van het secundaire circuit.
Zoals bij de modulatie op basis van de systeemsonde komen de
volgende parameters tussenbeide:
169
bepaalt de maximumdaling van het setpoint
170
bepaalt de maximumstijging van het setpoint
171
bepaalt de tijd (vanaf het begin van het verzoek)
vanaf dewelke de modulatie van het setpoint wordt
ingeschakeld
176
bepaalt de proportionele term voor de modulatie van
het setpoint
177
bepaalt de integrerende term voor de modulatie van het
setpoint
118

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

20145133

Inhoudsopgave