4
INSTALLATIE
38
G E B R U I K S A A N W I J Z I N G | S700
Legende bij
afb. 3, blz. 37
1
Monsternamepunt: bij monsterneming van het meetgas uit grote reservoirs of leidingen met
een grote diameter (bijv. rookkanalen) moet het meetgas bij het monsternamepunt homo-
geen vermengd zijn. Als er laagvorming in de gasstroom kan worden verwacht, moet u door
middel van testen het meest gunstige monsternamepunt bepalen (diameter van de leiding
schatten). Neem de gebruiksinstructies van het gasmonsternamesysteem in acht.
2
Stoffilter: installeer in de meetgastoevoer altijd een stoffilter om het meetsysteem tegen ver-
ontreinigingen te beschermen. Ook als het meetgas geen deeltjes bevat, dient u een stoffilter
als veiligheidsfilter in te bouwen, zodat de gasanalysator in geval van bedrijfsstoringen of
defecten beschermd is. – Als het meetgas condenseerbare delen bevat (bijv. waterdamp –
"vochtig gas"), moet het filter worden verwarmd. Er zijn ook gasmonsternamesondes met
geïntegreerd filter aan de punt van de monsternamebuis verkrijgbaar zodat de filterverwar-
ming kan komen te vervallen.
3
Verwarmde meetgasleiding: gebruik een verwarmde meetgasleiding als de temperatuur in de
buurt van de meetgasleiding onder het vriespunt kan dalen of als de temperatuur in de meet-
gasleiding onder het dauwpunt van meetgascomponenten zou kunnen zakken. Hierdoor wordt
er voorkomen dat de meetgasleiding door ijs of condensaat verstopt raakt.
4
Gaspomp: als er een aparte gaspomp wordt geïnstalleerd, moet de stroomvoorziening van
deze pomp via een schakeluitgang van de S700 worden geregeld
functies", blz.
98). Het voordeel hiervan is dat de gaspomp automatisch uitgeschakeld blijft
zolang de gasanalysator niet bedrijfsklaar is.
5
Meetgaskoeler: de in het meetgas aanwezige componenten mogen niet onder hun dauwpunt
binnen de gasanalysator zakken, want condensaat in het gastraject zorgt ervoor dat de gas-
analysator onbruikbaar wordt. Dit kan met behulp van een meetgaskoeler worden voorkomen
(uitvoerige aanwijzingen
blz.
200).
6
Fijnstoffilter: installeer vóór de meetgasinlaat van de gasanalysator altijd een fijnstoffilter –
ook als er in het meetgastraject reeds een ander stoffilter is ingebouwd. Hiermee beschermt
u het optische systeem van de gasanalysator tegen verontreinigingen in het geval van bedrijfs-
storingen (bijv. als het andere stoffilter niet goed functioneert) en tegen langzame "verborgen"
verontreinigingen (bijv. door klepslijtage van pompen).
7
Analysator-bypass (indien nodig): verhoogt de meetgasvolumestroom van het monstername-
punt en reduceert hierdoor de meetvertraging (dode tijd).
8
Kalibratiegassen: tijdens een kalibratie moeten de kalibratiegassen de gasanalysator in wor-
den geleid. Doorgaans moeten de kalibratiegassen onder dezelfde condities als het meetgas
in de gasanalysator terechtkomen – bijv. zoals het meetgas door de gehele gasbehandeling
stromen. Bij sommige toepassingen dient u echter speciale criteria in acht te nemen
"Speciale aanwijzingen", blz.
De toevoer van het kalibratiegas kan worden geautomatiseerd door de betreffende stuuruit-
gangen te realiseren
(zie "Beschikbare schakelfuncties", blz.
basis voor volautomatische kalibraties
blz.
133) en kan ook handmatige kalibratieprocedures vereenvoudigen
kalibraties", blz.
133).
9
Bypass voor meetgaskoeler: nuttig bij de nulpuntkalibratie van H
meetcomponent H2O", blz.
satie
(zie "Kalibratie van de kruisgevoeligheidscompensaties (optie)", blz.
10 Bypass voor H
O-kalibratie: nuttig bij een H
2
"handmatig" moet worden geproduceerd
blz.
151).
zie "Aanwijzingen m.b.t. het gebruik van een meetgaskoeler",
194).
(zie "Voorwaarden voor automatische kalibraties",
151) en bij de kalibratie van een H
O-gevoeligheidskalibratie omdat het testgas
2
(zie "Kalibratie van de meetcomponent H2O",
(zie "Beschikbare schakel-
(zie
98). Deze mogelijkheid is de
(zie "Automatische
O
(zie "Kalibratie van de
2
O-kruisgevoeligheidscompen-
2
154).
8018015/AE00/V3-0/2019-10 | SICK
Wijzigingen en correcties voorbehouden