16
SPECIALE AANWIJZINGEN
16.4
Aanwijzingen m.b.t. het gebruik van een meetgaskoeler
16.4.1
Doel van een meetgaskoeler
16.4.2
Stooreffecten met een meetgaskoeler
200
G E B R U I K S A A N W I J Z I N G | S700
In de gastrajecten van een gasanalysator mag geen condensatie optreden. Condensatie
kan ontstaan als het meetgas bij het monsternamepunt warmer is dan in de gasanalysator
en condenseerbare gascomponenten bevat (voorbeeld: H
brandingsinstallatie).
In dergelijke gevallen moet de temperatuur van het meetgas vóór de aanvoer naar de gas-
analysator een keer worden gereduceerd om het dauwpunt (= de temperatuur, waarbij con-
densatie ontstaat) te verlagen. Hiervoor wordt doorgaans een meetgaskoeler gebruikt,
waarin de temperatuur van het erdoor stromende meetgas sterk wordt verlaagd; op deze
manier wordt hier het grootste gedeelte van de condenseerbare aandelen uit het gas ver-
wijderd.
Een bepaalde rest condenseerbare aandelen blijft echter behouden. Hier moet u in som-
mige gevallen rekening mee houden zodat de meetwaarden correct zijn
met een
meetgaskoeler"). De resterende concentratie van H
ongeveer 7000 ...11000 ppm, afhankelijk van de koelertemperatuur
blz.
153).
Stooreffect bij "H
O-gevoelige" metingen
2
Als de S700 minstens een meetcomponent heeft, waarvan de meting een kruisgevoelig-
heid tegen H
O laat zien en hiervoor geen automatische H
2
tie actief is, kunnen fysische veranderingen in de meetgaskoeler een uitwerking hebben op
de meetwaarden.
Tegenmaatregel: zorg voor een constante toestand van de meetgaskoeler.
Stooreffect bij in water oplosbare gassen (bijv. CO
In het gastraject van de meetgaskoeler is gecondenseerd water met een relatief groot
oppervlak aanwezig. Dat heeft gevolgen voor gassen die een hoge fysische of chemische
oplosbaarheid in water hebben (bijv. CO
meetgaskoeler deels in het condensaat worden opgelost en op deze manier uit het meet-
gas worden verwijderd. Hierdoor zou u kleinere meetwaarden krijgen – hoewel de gasanaly-
sator correct meet. Hoe kleiner de oorspronkelijke concentratie, des te groter de relatieve
meetfout. Ook de kalibraties zouden worden vervalst indien de kalibratiegassen door de
meetgaskoeler stromen
Tegenmaatregel: indien het opgeloste gas met water een zuur vormt, kunt u het stooreffect
minimaliseren door het condensaat in de meetgaskoeler met dit zuur aan te zuren en de
pH-waarde in de meetgaskoeler continu beneden pH 2 te houden. Op deze wijze wordt het
condensaat "verzadigd" en neemt het betreffende gas niet op. Hiervoor moet u het pas-
sende zuur (bijv. H
CO
, H
2
3
gaskoeler moet overeenkomstig corrosiebestendig zijn.
Stooreffect door uitdroging bij lange kalibratieprocedures
Kalibratiegassen uit drukflessen zijn meestal "droog", bevatten dus praktisch geen H
Als u dergelijke kalibratiegassen gedurende langere tijd door de meetgaskoeler laat stro-
men, kan de meetgaskoeler uitdrogen. Deze extreme verandering van de toestand kan tot
een verkeerde kalibratie leiden – in het bijzonder bij "H
Tegenmaatregel: bevochtig het kalibratiegas. Installeer hiervoor in het gastraject een
geschikt, met water gevuld reservoir ("waterfles") en laat de kalibratiegassen door dit reser-
voir parelen voordat deze in de meetgaskoeler terechtkomen.
, SO
): dergelijke gascomponenten kunnen in de
2
2
(zie "Kalibraties met een meetgaskoeler", blz.
SO
) in het gastraject van de meetgaskoeler doseren. De meet-
2
3
O in het uitlaatgas van een ver-
2
(zie "Stooreffecten
O in het meetgas bedraagt
2
(zie Tabel 12,
O-kruisgevoeligheidscompensa-
2
, SO
)
2
2
201).
O-gevoelige" meetcomponenten.
2
8018015/AE00/V3-0/2019-10 | SICK
Wijzigingen en correcties voorbehouden
O.
2