9.3.5
Correcte toevoer van de kalibratiegassen
8018015/AE00/V3-0/2019-10 | SICK
Wijzigingen en correcties voorbehouden
Toevoerdruk bij apparaten zonder ingebouwde meetgaspomp
▸
Voer de kalibratiegassen met dezelfde voordruk in als het meetgas.
Toevoerdruk bij apparaten met ingebouwde meetgaspomp (optie)
▸
Zorg ervoor dat de meetgaspomp is uitgeschakeld als de kalibratiegassen worden toege-
voerd. Mogelijke methoden:
– Schakel de pomp handmatig uit
– Activeer de automatische uitschakeling
instellen", blz.
136).
▸
Voer de kalibratiegassen met geringe overdruk toe (50 ... 100 mbar).
AANWIJZING:
Te hoge overdruk kan de ingebouwde meetgaspomp beschadigen.
▸
Let er bij apparaten met interne meetgaspomp op dat de toevoerdruk van de kalibra-
tiegassen begrensd is (instelling van de drukregelaar controleren).
Volumestroom
▸
Stel de volumestroom (doorstroming) van de kalibratiegassen zo in dat deze ongeveer
gelijk is aan de volumestroom van de meetgassen.
Fysische invloeden
De kalibratiegassen moeten zo veel mogelijk aan dezelfde invloeden worden blootge-
steld als de meetgassen. Als er bijv. voorzieningen voor de meetgasbehandeling voor-
handen zijn (bijv. filters), moeten ook de kalibratiegassen door de meetgasbehandeling
stromen voordat deze in de gasanalysator terechtkomen.
▸
Voer de kalibratiegasssen principieel onder dezelfde condities als het meetgas toe aan
de gasanalysator.
▸
Als een meetgaskoeler wordt gebruikt: laat alle kalibratiegassen door de meetgaskoeler
stromen voordat deze in de gasanalysator terechtkomen (schema
Uitzondering: nulgas bij de kalibratie van de meetcomponent H
meetcomponent H2O", blz.
Fysische storende effecten met een meetgaskoeler
●
gaskoeler", blz. 200
Aanwijzingen m.b.t. kalibraties met een meetgaskoeler
●
meetgaskoeler", blz. 201
(zie "Gaspomp in-/uitschakelen", blz.
(zie "Streefwaarden van de kalibratiegassen
151).
KALIBRATIE
81).
zie afb. 3, blz.
O
(zie "Kalibratie van de
2
zie "Stooreffecten met een meet-
zie "Kalibraties met een
G E B R U I K S A A N W I J Z I N G | S700
9
37).
129