5. De machine is uitgerust met
bevestigingspennen voor de trekstangen en
de topstang cat. III.
Rust de pennen voor trekstangen en
topstang met kogelbussen (Afb. 64) uit.
De kogelbussen zijn afhankelijk van het
type tractor (zie de bedieningshandleiding
van de tractor).
Bouw altijd de cat. II pennen van de
topstang en trekstang van de machine om
naar cat. III met behulp van verloophulzen,
wanneer uw tractor driepuntshydraulica cat.
III heeft.
6. Borg de pennen van de topstang en
trekstangen (borgpen).
7. Stuur personen weg uit de gevarenzone
tussen tractor en machine voordat u naar
de machine rijdt.
8. Koppel eerst de voedingsleidingen (zie
hoofdstuk 7.2, op pagina 82 en hoofdstuk
7.3, op pagina 85), voordat u de machine
aan de tractor koppelt.
8.1 Rij de tractor zodanig tot bij de
machine, dat er een ruimte ruimte (ca.
25 cm) tussen tractor en machine
overblijft.
8.2 Beveilig de tractor en de machine
tegen onbedoeld starten en wegrollen.
8.3 Controleer of de aftakas van de tractor
is uitgeschakeld.
8.4 Sluit de voedingsleidingen aan op de
tractor.
Hydraulische aansluitingen uitvoeren
(zie hoofdstuk 7.2, vanaf op pagina
82).
Stroomverbinding tot stand brengen
(zie hoofdstuk „Stroomaansluitingen",
op pagina 85)
8.5 Richt de haken van de trekstangen
zodanig dat ze in lijn liggen met de
koppelingspunten van de machine.
ED 02 BAH0023.0 03.14
Machine aan- en afkoppelen
Afb. 64
79