Werken met de machine
10.1
Aanvang van de werkzaamheden
1. Machine-elementen uitklappen (zie
hoofdstuk „Machine-elementen uitklappen",
op pagina 165).
2. Precisiezaaimachine op begin van het
perceel opstellen.
3. Schakel de aftakas van de tractor uit, trek
de handrem van de tractor aan, zet de
tractormotor af en trek de contactsleutel uit
het contactslot.
4. Markeurs ontgrendelen (alleen ED 302 en
ED 452 [-K]),
[zie hoofdstuk „Transportbeveiliging van de
markeurs", op pagina 165].
5. De markeur in werkstand brengen (zie
hoofdstuk „ Markeur-bediening", op pagina
167).
6. Turbine op het vereiste toerental instellen
(zie hoofdstuk „Turbinetoerental", op pagina
116).
7. De regeleenheid voor de trekstang van de
tractor in neutrale stand zetten en tijdens
het werken in de neutrale stand laten staan.
8. Schakel de tractoraftakas in.
Om beschadiging van de aftakas te
voorkomen alleen stationair of bij laag
motortoerental van de tractor de aftakas
langzaam inschakelen.
9. Met de tractor wegrijden.
Na de eerste 30 meter controleren en zo nodig corrigeren
10. Zaaidiepte en korrelafstand (zie hoofdstuk
„Zaaidiepte en korrelafstand controleren",
op pagina 109).
164
GEVAAR
Zorg dat er zich geen personen in de gevarenzone van de
machine bevinden, met name in het zwenkgebied van de
machine-elementen en de markeurs.
Bedien de regeleenheden van de tractor uitsluitend in de
cabine van de tractor.
De deksels van de zaadbakjes (Afb. 193/1) horizontaal zetten met de
topstang (Afb. 193/2).
Afb. 193
ED 02 BAH0023.0 03.14