11.9.3 Selectie beademingscircuit
1
Raadpleeg '12. Selectie beademingscircuit'
op pagina 50 voor de installatie van het
beademingscircuit.
2
Wanneer het beademingscircuit in elkaar is gezet,
gaat u verder met een van de volgende tests.
•
Invasieve dubbele tak
Invasieve test paragraaf '11.9.5 Functietests
(invasieve dubbele tak)' op pagina 45.
•
Niet-invasieve dubbele tak
Niet-invasieve test dubbele tak paragraaf
'11.9.6 Functietests (niet-invasieve dubbele tak)'
op pagina 46.
•
Niet-invasieve enkele tak
Niet-invasieve test enkele tak paragraaf
'11.9.7 Functietests (niet-invasieve enkele tak)'
op pagina 46.
11.9.4 Controles vóór de functietests
•
Controleer of de bevochtiger is ingeschakeld
en stel de juiste temperatuur in. (Meer informatie
vindt u in de instructies van de fabrikant.)
•
Controleer of de bevochtigingskamer tot het
aangegeven niveau is gevuld met het juiste
steriele water.
•
Controleer of de verwarmingsconnector voor
het beademingscircuit stevig is aangesloten
op de bevochtiger. (Meer informatie vindt
u in de instructies van de fabrikant.)
•
Controleer het beademingscircuit; ga na of alle
aansluitingen stevig vastzitten en of de
vochtafvanger leeg is en rechtop is geplaatst.
•
Controleer of de temperatuursondes van
de bevochtiger correct zijn geplaatst in
de bewakingspoorten van het beademingscircuit.
11.9.5 Functietests (invasieve dubbele tak)
1
Verwijder de flowsensor en de testlong.
2
Houd het T-stuk van de ET-tube dicht.
3
Selecteer de modus CMV en activeer deze.
Opmerking: Als er een 15 mm-circuit is
aangebracht, moet u de instelling voor een
beademingscircuit van 15 mm selecteren.
4
Druk op "Doorgaan zonder flowsensor".
5
Stel de ondergrens voor het PEEP-alarm
in op -1 mbar.
6
Ga na of het beademingsapparaat afwisselend
aan- en uitgaat en of er geen alarmen
aanwezig zijn.
7
Ga na of het verschil tussen de ingestelde PIP
en de gemeten PIP niet meer dan 1 mbar bedraagt.
8
Ga na of het verschil tussen de ingestelde PEEP en
de gemeten PEEP niet meer dan 1 mbar bedraagt.
Opmerking: Als de waarden van stap 7
en 8 buiten de vermelde tolerantie vallen,
controleert u het beademingscircuit en voert
u de test vervolgens opnieuw uit.
Installatie beademingsapparaat
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
Opmerking: Als de waarde van stap 21 buiten
de vermelde tolerantie valt, controleert u het
beademingscircuit en voert u de test vervolgens
opnieuw uit.
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
45
Koppel de luchttoevoer los.
Ga na of het alarm "Geen luchttoevoer" wordt
geactiveerd.
Koppel de zuurstoftoevoer los.
Ga na of het alarm "Geen gas" wordt geactiveerd.
Sluit de luchttoevoer weer aan.
Reset het alarmbericht voor lage PIP.
Ga na of het alarm "Geen O2-toevoer" wordt
geactiveerd.
Sluit de zuurstoftoevoer weer aan.
Ga na of alle alarmen worden geannuleerd.
Selecteer de modus HFOV en activeer deze.
Stel een drukverschil (DeltaP) van 10 mbar in.
Ga na of het beademingsapparaat oscilleert en of
er geen alarmen aanwezig zijn.
Ga na of het verschil tussen de ingestelde MAP
en de gemeten MAP niet meer dan 1 mbar
bedraagt.
Verwijder de menggastak.
Ga na of het alarm "Menggas lekt" wordt
geactiveerd.
Houd de menggaspoort dicht.
Ga na of het alarm "Menggas geblokkeerd"
wordt geactiveerd.
Breng de menggastak weer aan. Controleer
of alle alarmen worden opgeheven.
Sluit de flowsensor en de flowsensorkabel
weer aan.
Kalibreer de flowsensor.
Wacht tot de tekst "Kalibratie voltooid" verschijnt.
Breng de flowsensor en de testlong weer aan.
Koppel de netvoeding los.
Ga na of het alarm "Fout hoofdvoeding" wordt
geactiveerd. Ga na of het netvoedingssymbool
verdwijnt.
Sluit de netvoeding weer aan.
Ga na of het alarm "Fout hoofdvoeding" wordt
geannuleerd. Ga na of het netvoedingssymbool
weer verschijnt.
Keer terug naar de standby-modus.
De functietests zijn nu voltooid.