4-20. Laskabels zo leggen dat inductantie minimaal is
Ideaal
5
S
Gebruik zo kort mogelijke kabels voor de klus
S
Gebruik een werkstukklem en laskabels van de juiste afmetingen,
zodat piekstromen geen problemen geven
S
Houd de spanningsdetectiekabel en de bedieningskabel van de aanvoerunit
gescheiden van de laskabels
S
Plaats laskabels zo veel mogelijk bij elkaar
S
Sluit de werkstukklem aan zo dicht mogelijk bij de lasboog
Verkeerd
5
S
Wikkel kabel NIET op
S
Deel GEEN werkstukklemmen (niet meer dan 1 machine per klem)
S
Laat GEEN kabels van verschillende machines door elkaar lopen
S
Verleng een laskabel NIET met een ander stuk kabel
OM−253 906 Pagina 32
1
2
3
4
6
1
2
4
3
6
1
Lasstroombron
2
Samengestelde kabel
3
Werkstukkabel
4
Draad van de spanningsdetector
5
Draadaanvoerunit
6
Werkstuk
De manier waarop de laskabels gelegd
worden heeft een aanzienlijk invloed op
de lasprestaties. Bijvoorbeeld Pro-
Pulse- en RMD-lasprocessen kunnen
een hoge inductantie in het lascircuit
produceren afhankelijk van de kabel-
lengte en de manier waarop de kabels
zijn gelegd. Dit kan resulteren in een
beperkte verhoging van de stroom-
sterkte
tijdens
druppelverplaatsing
in het lasbad.
Draden voor elektrodedetectie en
spanningsdetectie bevinden zich in
de besturingskabel van de aanvoerunit.
De draden zijn bij alle lasprocessen
actief. De spanningsdetectie zorgt
dat spanningsval in de werkstukkabel
automatisch gecompenseerd wordt.
Wikkel te lange kabels niet op.
Gebruik kabels van de juiste lengte.
Koppel de detectiekabel niet met de
laskabels.
805 291−B