Nadat de initialisatie is voltooid en de sonde is aangesloten, geeft de meter het bericht Probe Status
of de Helpmodus Mode weer. Het statusscherm identificeert de sonde en de aangesloten sensoren.
Druk op Meten om het meetscherm te zien. Druk op Param. om het menu Parameters te openen.
Dit scherm is ook toegankelijk vanuit het hoofdmenu. Druk op de pijl-omlaag om aanvullende
informatie over de sonde te zien.
Helpmodus
Als de helpmodus is ingeschakeld, wordt het programmascherm weergegeven nadat de initialisatie
is voltooid. Druk op ESC om het scherm Probe Status te bekijken en sla de helpmodus over. Druk op
Volgende om de helpmodus te starten. De volgende helpmodi zijn beschikbaar: Sensorvoorberei-
ding, Sensoronderhoud en Sensorinstallatie.
Druk op Selecteren om de geselecteerde helpmodus te bekijken.
Basisbewerkingen
De belangrijkste bedieningsmodi zijn Instellen, Meten en Loggen. Het instrument kan worden
geconfigureerd om meetgegevens weer te geven voor alle ingeschakelde parameters (maximaal 12).
Druk op de pijltjestoetsen om door de gemeten gegevens in alle beschikbare parameters te blade-
ren.
Menu- en log-functietoetsen helpen u bij het navigeren door alle meetbewerkingen. De volgende
diagrammen geven een overzicht van mogelijke functies. Het beeldscherm heeft een functie
waarmee de letters en cijfers automatisch aan het scherm worden aangepast. Hoe meer parameters
worden weergegeven, des te kleiner is het lettertype.
21