voor de verwarming ingeschakeld. Zodra
het ontdooien is beëindigd, schakelt de 2de
WE uit en draait de warmtepomp weer in de
verwarmingsmodus.
Als tijdens het ontdooiproces (WP plus 2e
WE in werking) echter 10 °C wordt bereikt,
schakelt de warmtepomp uit, blijft alleen de
2e WE in werking die wordt afgesteld op de
nominale retourwaarde. De fout ONTDOOIEN
wordt op het display weergegeven.
Bovendien wordt tijdens de ontdooifase
verwarmingscircuitpomp 1 voor het directe
verwarmingscircuit uitgeschakeld.
Bij WP-type 3 is er tijdens het ontdooien een
extra bewaking van de verdampertemperatuur
voorzien.
Zodra de temperatuur op de verdamper
onder 10 °C daalt, wordt onafhankelijk
van het bivalentiepunt de 2e WE (DHC-
patroon) voor de verwarming ingeschakeld
en wordt de warmtepomp uitgeschakeld.
De fout ONTDOOIEN wordt op het display
weergegeven. De 2e WE blijft alleen in bedrijf
en regelt de nominale retourwaarde.
Bovendien wordt tijdens de ontdooifase
verwarmingscircuitpomp 1 voor het directe
verwarmingscircuit uitgeschakeld.
Ontdooiwerking zonder bufferreservoir
De functie wordt enkel uitgevoerd als de
parameter Continuwerking bufferlaadpomp op
AAN staat.
Warmtepomp in verwarmingsmodus en het
ontdooien wordt gestart.
Tot nu toe werd het ontdooien direct gestart
via een drukdoos en de ontdooi-ingang op de
IWS. Maar dat is veranderd: na het aanspreken
van de drukdoos totdat het ontdooien door de
IWS wordt gestart, moet het verschil tussen
de temperaturen van de IWS (aanvoer- en
retourtemperatuur) ≦ 25 K zijn. Als het verschil
groter is dan 25 K, wordt de warmtepomp
uitgeschakeld met de fout Ontdooien. Daarna
start de warmtepomp opnieuw, zoals normaal
in verwarmings- of warmwatermodus.
Foutlogica: 5 fouten in 2 bedrijfsuren leiden
tot een Fatal Error.
Als bij de typen warmtepomp 3 en 4
het verschil groter is dan 20 K, wordt de
warmtepomp uitgeschakeld met de fout
"DEBIET".
Warmtepomp in warmwaterwerking en het
ontdooien wordt gestart.
Na het aanspreken van de drukdoos wordt
de warmtepomp gedurende 5 minuten naar
verwarmingswerking geschakeld, geforceerd
verwarmen aanvoer en retoursensor
worden gemaskeerd. Als het verschil van
de temperaturen van de IWS (aanvoer- en
retourtemperatuur) na deze tijd <= 25 K,
wordt het ontdooien gestart. Als het verschil
groter is dan 25 K, wordt de warmtepomp
uitgeschakeld met de fout „ONTDOOIEN".
Daarna start de warmtepomp weer in
warmwaterwerking.
Als bij de typen warmtepomp 3 en 4
het verschil groter is dan 20 K, wordt de
warmtepomp uitgeschakeld met de fout
"DEBIET".
Maximale ontdooitijd
Bij alle warmtepomptypes bedraagt de
maximale ontdooitijd 20 minuten. Als de
maximale ontdooitijd bereikt is, wordt het
ontdooien beëindigd. De warmtepompen
draaien dan geforceerd gedurende 20 minuten
in verwarmingswerking. Pas daarna wordt het
ontdooiproces opnieuw gestart.
REGELDYNAMIEK
42
Instelbereik 0 t/m 30
De ingestelde regeldynamiek is een maat voor
de schakelafstand tussen de afzonderlijke
compressorstanden.
De ingestelde regeldynamiek is een maat voor
de schakelafstand tussen de afzonderlijke
compressoren en de interne 2e WE. Normaliter
werkt een vooraf ingestelde dynamiek snel
genoeg en zonder trillingen.
Bij verwarmingssystemen die snel reageren
moet er een kleinere waarde worden
ingevoerd. Bij systemen die zeer langzaam
reageren moet er een hogere waarde worden
ingevoerd.
STILSTANDTIJD
43
Na het uitschakelen van een warmtepomp
wordt er, ter bescherming van de compressor,
een stilstandtijd vastgelegd. De vooraf
ingestelde stilstandtijd van 20 minuten mag
normaliter niet worden onderschreden.
Als de stilstandtijd door reparatie of
instelwerkzaamheden verkort moet worden,
moet deze na de werkzaamheden altijd
teruggezet worden op 20 minuten.
RESTSTILSTAND
44
Reststilstandtijd
Door het indrukken van de PRG-toets kunnen
de stilstandtijden van de afzonderlijke
compressoren worden opgevraagd.
DIRECTSTART
45
Bij de ingebruikname kan de werking van
de warmtepomp worden gecontroleerd door
bij alle warmtepompen een directstart uit
te voeren. Bij het in werking treden van de
parameters verschijnt onder in het display UIT.
Door het indrukken van de PRG-toets wordt de
directstart begonnen.
De betreffende pompen worden na de start
ingeschakeld. De waarde 60 loopt in het
display zichtbaar terug tot 0. In het display
verschijnt vervolgens AAN in de weergave.
Daarna wordt de 1e compressor en
bijbehorende WP-circulatiepomp
ingeschakeld. Met tussenpozen van
10 seconden worden alle compressoren na
elkaar ingeschakeld. De modus kan verlaten
worden door het indrukken van de PRG-toets
of door het klepje te sluiten. In het display
verschijnt wederom UIT.
RELAISTEST
76
Door de PRG-toets in te drukken en vervolgens
de draaiknop door te draaien, kunnen alle
relaisuitgangen van de WPM II afzonderlijk
worden aangestuurd. In de display worden
de afzonderlijke uitgangen in tekstvorm
weergegeven.
LCD-TEST
47
Door de PRG-toets één keer in te drukken,
wordt er een LCD-test gestart. In het display
worden alle weergave-elementen één voor
één weergegeven.
STORINGSLIJST
48
Door het indrukken van de PRG-toets wordt
de 1e storingscode weergegeven. Boven in
het display wordt de storing in tekstvorm
weergegeven. Onder in het display verschijnt
het storingsnummer. Door de draaiknop verder
te draaien, blijft u bij de 1e storing, maar als
extra informatie wordt boven in het display de
dag, de maand, het jaar en het tijdstip waarop
de storing is opgetreden weergegeven.
Onder in de weergave wordt, aan de hand van
de pijl, het WP-nummer weergegeven. 1 pijl
betekent 1e WP, 2 pijlen betekenen 2e WP, enz.
In totaal kunnen er 20 storingen worden
weergegeven. De storingslijst kan alleen met
een hardware-reset worden gewist.
Voorbeeld:
Op 17-07-03 is om 14:50 de laatste storing
gemeld: in warmtepomp 1 is de hoge- of
lagedrukbeveiliging in werking getreden.
HD/ND FOUT
Kalibratielijst
49
Weergave van de actuele softwarestand
SOFTWARE-WPM
50
Weergave van de actuele softwareversie in de
WPM II, momenteel is 6500 actueel.
SOFTWARE-IWS
51
Door de PRG-toets in te drukken worden
de softwareversies van de afzonderlijke
warmtepompen weergegeven.
29