5.6 Ingebruikname per parameter
Bij de ingebruikname van de warmtepomp-
installatie dienen naast de instellingen op het
e
2
bedieningsniveau ook de specifieke instal-
latieparameters vastgelegd te worden. Deze
e
worden op het 3
bedieningsniveau met code-
beveiliging ingesteld.
Alle parameters dienen een voor een gecon-
troleerd te worden. De ingestelde waarden
dienen in de kolom ingestelde waarde van de
ingebruiknamelijst in hfdst. 5.8 genoteerd te
worden.
Aanwijzing: Niet alle instellingen leiden direct
tot een wijziging. Sommige instellingen
worden pas onder bepaalde omstandigheden
of na afloop van een wachttijd geëffectueerd.
1
CODE-NR.
Om de parameters in het 3e bedieningsniveau
te kunnen wijzigen, moet de juiste 4-cijferige
code worden ingesteld. In de fabriek is
de code 1 0 0 0 geprogrammeerd. Na het
indrukken van de PRG-toets (controlelampje
gaat branden), kan het eerste getal door aan
de draaiknop te draaien worden geselecteerd.
Door de PRG-toets nogmaals in te drukken,
wordt het getal bevestigd en gaat het tweede
getal van de code knipperen. Door aan de
draaiknop te draaien, kan het tweede getal
van de code worden geselecteerd, etc. Als de
4-cijferige code goed is ingevoerd, verschijnen
er vier streepjes in het display. De toegang tot
het 3e bedieningsniveau is geautoriseerd en in
het display verschijnt CODE OK. Bij het sluiten
en opnieuw openen van het klepje moet de
code opnieuw worden ingevoerd. Voor het
aflezen van instellingen hoeft de code niet
opnieuw te worden ingevoerd.
2
TAAL (SPRACHE)
Druk de PRG-toets in en kies met de draaiknop
een taal. Bevestig vervolgens met de PRG-
toets.
3
KONTRAST
4
WEERGAVEDISPL
Selecteer hier wat er in het display, bij
gesloten klepje moet worden weergegeven.
U kunt kiezen tussen buitentemperatuur,
retourtemperatuur, weekdag met tijd,
warmwatertemperatuur of temperatuur van
het mengcircuit.
5
NOODBEDRIJF:
De storing Fatal Error en het noodbedrijf:
de parameter NOODBEDRIJF kan AAN of UIT
geschakeld worden.
Instelling NOODBEDRIJF op AAN:
zodra er bij WP-type 1 en 3 storingen
optreden en de warmtepomp uitvalt, springt
de programmaschakelaar automatisch op de
bedrijfstoestand NOODBEDRIJF.
Bedrijfsmodus Noodbedrijf
Bij een cascadeschakeling moeten alle
toestellen in storing zijn (fatal Error), voordat
de de regeling automatisch op de modus
22
"Noodbedrijf" springt. Met een uitzondering,
namelijk als het voor het tapwater gekozen
toestel alleen uitvalt, volgt automatisch de
modus : "Noodbedrijf"
Bij WP-type 2 en 4 moet de 2e warmtebron
voor de verwarming of warmwaterbereiding
op AAN gezet zijn, voordat deze automatisch,
in geval van een storing (Fatal Error), op
de bedrijfstoestand NOODBEDRIJF springt.
Als er echter meerdere warmtepompen zijn
aangesloten, moeten alle pompen bij de
storing (Fatal Error) betrokken zijn, voordat
de programmaschakelaar automatisch op de
bedrijfstoestand NOODBEDRIJF springt.
Instelling NOODBEDRIJF op UIT: zodra er
bij WP-type 1 en 3 storingen optreden
en de warmtepomp uitvalt, neemt de 2e
warmtebron voor de verwarming alleen het
vorstbeveiligingsbedrijf over. Daarna kan de
klant zelf de bedrijfstoestand NOODBEDRIJF
1 0 0 0
kiezen.
6
SILEND MODE
Geluiddempende werking
De parameter kan op AAN of UIT worden
ingesteld.
Zodra de parameter op AAN wordt ingesteld,
worden bij de volgende warmtepomptypes de
werkingsgeluiden gereduceerd:
WPL 13, 18, 23 E
WPL 13, 20 basic
WPL 13, 20 A basic
WPL 13, 18 S basic
WPL 47, 57
Bij binnenopstelling moet de ontdooi-
functie worden gecontroleerd. Dek
daarvoor 3/4 van het verdamperoppervlak
af en neem de warmtepomp in gebruik. De
warmtepomp moet minstens 7 minuten na
de start naar de ontdooiwerking schakelen.
Als dat niet gebeurt, mag de parameter SI-
LENT MODE niet worden geactiveerd.
INSTALL-SOORT
7
Warmte-energiemeters of zonne-
differentiaalregelaars
Deze parameter kan alleen geselecteerd
worden als de twee, eerder genoemde voelers
aangesloten zijn.
Bovendien moet er een warmte-energiemeter
met reed-contacten bij het installatietype
warmte-energiesysteem, of een zonne-
energiepomp bij het installatietype zonne-
energiesysteem zijn aangesloten.
Zodra het installatietype warmte-
energiesyteem op AAN wordt gezet, kan
de impulssnelheid ingesteld worden.
Standaardinstelling voor de impulssnelheid is
10. De eenheid is liter/impuls.
Met behulp van de volumestroom en het
temperatuurverschil (voeler 1 op de retour
en voeler 2 op de aanvoer), kan de warmte-
energie worden bepaald.
Onder INFO TEMP kunnen de verschillende
warmte-energiesystemen, zoals de som van
de warmte-energie in kWh, warmte-energie
in kWh overdag, actuele warmte-energie in
watt of de volumestroom in m³/uur worden
opgevraagd.
Zodra het installatietype zonne-
energiesysteem op AAN wordt gezet,
kunnen er 2 parameters, zoals de maximum
temperatuur in het reservoir, en het verschil
in temperatuur van het zonne-energiesysteem
worden ingesteld. Hierbij is voeler 1 de
warmwatervoeler onder en voeler 2 is de
collectorvoeler (PT 1000).
Het verschil in temperatuur dat door beide
voelers wordt gemeten, wordt geregistreerd
en met het ingestelde temperatuurverschil
(parameter SOLAR DELTA T) vergeleken. Als
het geregistreerde verschil het ingestelde
verschil overschrijdt, dan wordt de zonne-
energiepomp ingeschakeld. Wordt de
ingestelde waarde na aftrek van een hysterese
van 1,5 K door de meetwaarde onderschreden,
dan wordt de zonne-energiepomp weer
uitgeschakeld.
Daarnaast beschikt de regelaar over een
instelbare maximum temperatuurbegrenzing
voor het reservoir (parameter SOLAR TEMP
MAX). Zodra deze temperatuur aan de
reservoirvoeler onder bereikt wordt, wordt
tevens de zonne-energiepomp uitgeschakeld.
Koelwerking
8
Met de warmtepompmanager is de koeling
van individuele toestellen (bijv. WPF M,
WPF 20-66 en WPL 13,18, 23 cool) en van
toestellen in cascadeschakeling mogelijk.
Koeling is enkel mogelijk in combinatie met
een bufferreservoir of een hydraulische wissel.
De warmtepompmanager moet in de modus
zomerwerking staan. De omschakeling van
verwarmingswerking naar ZOMERBEDRIJF
gebeurt op basis van de buitentemperatuur en
de parameter ZOMERBEDRIJF.
Bovendien moet de analoge afstandsbediening
met kamertemperatuursensor FE 7 of
de digitale afstandsbediening FEK met
kamertemperatuursensor en vochtsensor
aangesloten zijn via een CAN-bus.
Koelwerking met FE 7
De analoge afstandsbediening met
kamertemperatuursensor FE 7 beschikt niet
over een dauwpuntbewaking. Bijgevolg kan
deze enkel in combinatie met klimaatconsoles
of plafondcassettes met condensaatafvoer
worden gebruikt.
Koelwerking met FEK
De digitale afstandsbediening FEK beschikt
over een dauwpuntbewaking en kan worden
gebruikt voor oppervlakteverwarming (bijv.
vloerverwarmingen, muurverwarmingen,
koelplafonds).
Bij koelaanvraag schakelen de bronpomp en
de bufferlaadpomp in passieve koelwerking in.
Bij actieve koelwerking is ook de compressor
in werking.
Opmerkingen voor de bedrading: De
bestaande uitgang zonnepomp wordt
nu de uitgang koelen. De aanvoersensor
warm water onder of de retoursensor
(sensor 1) wordt de aanvoersensor
koelen. De modi zonnewerking en
meting warmtehoeveelheid zijn dus niet
beschikbaar.