3 Bediening
3.5 Functiebeschrijving: Controle- en waarschuwingslampjes
Check controle- en waarschuwingslampjes
38
P
39
40
3.6 Overzicht: controle- en waarschuwingslampjes
33
34
35
36
3-6
Met het inschakelen van het contact gaan alle controlelampjes in het afleesinstrument ter
controle even aan en na een paar seconden weer uit.
Let op!
Voor de eigen veiligheid en om de afzonderlijke componenten van het voertuig
te beschermen tegen schade, moeten defecte controlelampjes onmiddellijk
getest of vervangen worden door een erkende vakgarage!
Aanwijzing!
Controlelampjes 38 / 39 / 40 blijven bij ingeschakeld contact aan!
Controlelamp (geel) - Voorgloeien
Brandt wanneer de sleutel in de gloeistartschakelaar in stand 2 staat
De verbrandingslucht van de motor wordt tijdens deze periode via gloeibougies voorver-
warmd
Controlelampje (groen) – Knipperlicht rechts/links voor hulpwerktuig achterkant
Knippert regelmatig bij gebruik van de richtingaanwijzer, als een elektrische verbinding
met een hulpwerktuig vooraan of achteraan bestaat.
Controlelampje (groen) – knipperlicht rechts/links
Knippert periodiek bij het bedienen van de richtingaanwijzer
Controlelampje (rood) – filter voor hydraulische olie
Geeft aan dat de druk in de retourleiding voor de hydraulische olie naar de tank te hoog is.
In dat geval:
Retourfilter hydraulische olie controleren en evt. door een geautoriseerde vakgarage
laten vervangen
– zie hoofdst.
Bewaking hydraulische olie, retourfilter op pagina 5-14
BA 348-01 * 2.0 * 34801b320.fm