Pagina 1
Gebruikshandleiding Wiellader 350 / 5035 Voertuigtype 348-01 Vanaf chassisnr. 348 01 0001 Versie Doc. nummer 1000303466 Taal [nl]...
Pagina 2
Iedere schending van de wettelijke bepalingen, vooral ter bescherming van het auteursrecht wordt civiel- en strafrechtelijk vervolgd. De KRAMER-WERKE GmbH werkt constant aan de verbetering van haar producten in het kader van de technische verdere ontwikkeling. Daarom zijn wijzigingen in de afbeeldingen en beschrijvingen in deze documentatie voorbehouden, zonder dat daardoor aanspraak op wijzigingen aan reeds geleverde machines kan worden afgeleid.
Inhoudsopgave Inhoudsopgave Inhoudsopgave Conformiteitsverklaring EG-conformiteitsverklaring ................................ EG-1 1 Inleiding 1.1 Algemene instructies over de gebruikshandleiding ......................1-1 Verklaring van de waarschuwingssymbolen ........................1-1 Verklaring, afkortingen en symbolen ..........................1-2 1.2 Aanwijzingen voor het veilige gebruik van het voertuig ...................... 1-3 Hantering van het voertuig ..............................1-3 Garantie en aansprakelijkheid ............................1-3 Onderhoud, reparaties, reserveonderdelen ........................1-4 1.3 Korte beschrijving van de wiellader .............................
Pagina 4
Inhoudsopgave 2.4 Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik ........................... 2-6 Normaal gebruik ................................2-6 Gebruik van hefinrichtingen ............................. 2-8 Aanhangers en werktuigen .............................. 2-9 Transport, wegslepen, inladen ............................2-9 2.5 Veiligheidsvoorschriften voor onderhoudswerkzaamheden ..................... 2-10 2.6 Onderhoudswerkzaamheden aan de ROPS- en FOPS beschermende opbouwen ............2-12 Bestuurderscabine, kantelbeugel, beschermrooster ......................
Pagina 5
Inhoudsopgave 3.13 Veiligheidsgordel (Bekkengordel) ............................. 3-23 Instructies voor de veiligheidsgordel ..........................3-23 Veiligheidsgordel omdoen ...............................3-23 Veiligheidsgordel losmaken: ............................3-24 Verlengen/verkorten van de veiligheidsgordel ........................3-24 3.14 Motorkap openen / sluiten ..............................3-25 3.15 Accuhoofdschakelaar (opt) ............................... 3-25 Stroomtoevoer onderbreken ............................3-25 Stroomtoevoer inschakelen ............................3-25 3.16 Montageplaats –...
Pagina 6
Inhoudsopgave 3.28 Rem-inch-pedaal ................................3-48 Bijzondere instructies bij bediening van het rem-inchpedaal ..................3-48 Met rem-inchpedaal inchen ............................3-49 Met rem-inchpedaal remmen ............................3-49 3.29 Handrem ................................... 3-50 Aanwijzing voor de parkeerrem ............................3-50 Bediening handrem ................................ 3-50 3.30 Voertuig in gebruik nemen ............................... 3-51 Rijrichting kiezen en wegrijden ............................
Pagina 7
Inhoudsopgave 3.48 Drukontlasting: snelkoppelingen snelwisselinrichting ....................... 3-72 3.49 Ombouwen naar standaardbak ............................3-73 Toepassingsgebied en gebruik van de laadbak ......................3-73 Opnameboring van het hulpwerktuig controleren ......................3-73 Opname standaardbak aan de snelwisselinrichting ......................3-74 Neerzetten standaardbak uit de snelwisselinrichting ......................3-75 3.50 Werkzaamheden met de standaardbak ..........................3-76 Veiligheidsaanwijzingen voor het gebruik ........................3-76 Rijden met standaardbak tijdens werkzaamheden ......................3-77 Veiligheidsinstructie bij het werk met gevulde standaardbak ..................3-78...
Pagina 8
Inhoudsopgave 3.55 Werken met Aanbouwadapter (Opt) ..........................3-107 Opname en demontage van de aanbouwadapter ......................3-107 Toepassing: aanbouwadapter met extern hulpwerktuig ....................3-107 3.56 Extra stuurkring voor/achter (optie) ..........................3-108 Overzicht snelkoppelingen 40 l/min (40 – 60 l/min) ..................... 3-108 Bediening: extra stuurkring ............................
Pagina 9
Inhoudsopgave 5.5 Luchtfilter ..................................5-10 Controle: Vervuiling luchtfilter ............................5-10 Luchtfilterelement vervangen ............................5-11 5.6 V-snaar ..................................... 5-12 V-snaren controleren ..............................5-12 V-snaar naspannen .................................5-12 5.7 Hydraulisch systeem ................................. 5-13 Speciale veiligheidsvoorschriften voor het hydraulisch systeem ..................5-13 Bewaking hydraulische olie, retourfilter ..........................5-14 Belangrijke aanwijzingen voor het gebruik van BIOLOGISCHE OLIE ................5-15 Hydraulische olie controleren ............................5-16 Hydraulische olie bijvullen ...............................5-16 5.8 Hydraulische drukleidingen controleren ..........................
Pagina 10
Inhoudsopgave 5.18 Reiniging en onderhoud 'agressieve middelen' (optie) ..................... 5-36 In de fabriek gemaakte corrosiebescherming ........................ 5-36 Behandelde onderdelen ..............................5-36 Instandhouding van de corrosiebescherming ........................ 5-37 Aanbrengen van de corrosiebeschermfilm ........................5-38 Behandeling van geoxideerde oppervlakken ......................... 5-38 5.19 Bedrijfsstoffen en smeermiddelen ............................ 5-39 5.20 Symboolverklaring bij de onderhoudssticker ........................
• Verder moeten ook de handleidingen van de hulpwerktuigen in acht worden genomen. De firma Kramer-Werke GmbH werkt constant aan de verbetering van haar producten in het kader van de technische verdere ontwikkeling. Wijzigingen in de afbeeldingen en beschrijvingen in deze documentatie voorbehouden, zonder dat daardoor aanspraak op wijzigingen aan reeds geleverde machines kan worden afgeleid.
1 Inleiding Verklaring, afkortingen en symbolen De aanduiding links of rechts in de beschrijvingen heeft steeds betrekking op de rijrichting van het voertuig. Symbolen Verklaring • Aanduiding van algemene opsommingen of opsommingen van een handeling Aanduiding van uit te voeren werkzaamheden Aanduiding van resultaten van een opsomming of opsommingen van een handeling Afkortingen...
Inleiding 1 1.2 Aanwijzingen voor het veilige gebruik van het voertuig Hantering van het voertuig • Basisvereiste voor de veilige hantering en het storingsvrije gebruik van het voertuig is de kennis van de veiligheidsaanwijzingen en -voorschriften • Deze gebruikshandleiding, in het bijzonder de veiligheidsaanwijzingen, moet nageleefd worden door alle personen die het voertuig bedienen of eraan werken •...
1 Inleiding Onderhoud, reparaties, reserveonderdelen Om de veilige werking, de inzetbaarheid en de levensduur van het voertuig te behouden, moeten regelmatig onderhouds- en verzorgingswerkzaamheden worden uitgevoerd – zie hoofdstuk5 'Aanwijzing voor de onderhoudswerkzaamheden' op pagina 5-1 en Onderhoudsschema op pagina 5-42. Aanwijzing Reparaties, onderhoud of wijzigingen mogen alleen door daarvoor opgeleid vakpersoneel resp.
Inleiding 1 1.3 Korte beschrijving van de wiellader Modellen en handelsbenaming Model wiellader Handelsbenaming 348-01 350 / 5035 Gebruik Door het grote aantal hulpwerktuigen dat gebruikt kan worden, is de wiellader niet enkel in de bouwsector, maar ook bij landbouw- en recyclingactiviteiten een flexibele en performante helper.
1 Inleiding Hoofdcomponenten van de wiellader • ROPS-geteste cabine (serie) of beschermend dak (canopy) (optie) – zie "Cabinenummer" op pagina 1-15 ROPS is de afkorting van het Engelse begrip 'Roll Over Protective Structure' (kantelbeveiligingsinrichting) • Watergekoelde Yanmar-driecilinder-dieselmotor 23 kW bij 2600 min (27 kW optie) Uitlaatgaswaarden conform de EG-norm 2004/26 EG •...
1 Inleiding 1.5 Voorschriften over het gebruik van de wiellader Fundamentele voorschriften voor het bedieningspersoneel • De gebruikshandleiding voor ingebruikname lezen en begrijpen. Het hoofdstuk over de veiligheid verdient hierbij speciale aandacht. • De bordjes 'veiligheidsaanwijzingen' op de wiellader moeten zeker in acht genomen worden.
Inleiding 1 Rijbewijs Op de openbare weg mag enkel met de telescoopwiellager gereden worden als de bestuurder beschikt over een in de nationale verkeerswetgeving vastgelegde bestuurdersvergunning. Conform § 5 StVZO (Bondsrepubliek Duitsland) is voor het rijden en bedienen van de telescoopwiellader een van de volgende rijbewijzen nodig: Rijbewijs klasse L (nieuw, Europese Unie) •...
1 Inleiding Vergunning / aanduiding Volgens de voertuigvergunningsverordening van uw land moeten zelfrijdende werkmachines met een maximumsnelheid hoger dan 20 km/u een eigen officieel kenteken hebben. Bij zelfrijdende werkmachines met een maximumsnelheid lager dan 20 km/u moet de eigenaar volgens het wegverkeersreglement van uw land zijn voornaam, achternaam en woonplaats (firma en plaats) in onuitwisbare tekst op de linker voertuigkant aanbrengen.
Inleiding 1 Documenten die moeten worden meegevoerd Conform het wegenverkeersreglement (StVZO van de Bondsrepubliek Duitsland) dienen o.a. de volgende documenten te worden meevervoerd: • ABE resp. gegevensbevestiging, kentekenbewijs • Rijbewijs • Controlerapport volgens BGV D29 § 57 alinea 2 van het ongevallenpreventievoorschrift 'Voertuigen' •...
1 Inleiding 1.6 Toepassingsgebied en gebruik van de wiellader met hulpwerktuig Algemene instructie over het gebruik van de wiellader Waarvoor de wiellaadschop gebruikt wordt is in de eerste plaats afhankelijk van de beschikbare hulpwerktuigen. Het aanbouwen van toegestane hulpwerktuigen en de betreffende dragers vindt u in de algemene gebruikstoestemming (ABE) of de gegevensbevestiging of in onderstaande tabel –...
Pagina 25
Inleiding 1 Toegestane hulpwerktuigen Inhoud ISO 7546 Onderdeelnr. Benaming werktuig Afmeting afgestreken/ Gebruik (type) opgehoopt 1000168564 1250 mm / m.GB 0,25 / 0,3 m 1000192715 1250 mm / m.GB 0,23 / 0,28 m 1000192716 1250 mm / z. SK 0,23 / 0,28 m Losmaken, opnemen, transporteren en 1000255991 1250 mm / z.
1 Inleiding 1.7 Typeplaatjes en toestelnummers Symboolverklaring 'Boek' Het symbool "Boek" op de betreffende aanwijzings- en typebordjes geeft aan dat de informatie en toelichting in deze gebruikershandleiding nauwkeuriger beschreven zijn. afb. 3: Symboolverklaring 'Boek' Chassisnummer en typebordje Het chassisnummer is in het voertuigframe A (in de buurt van de cabinebevestiging rijrichting rechts) ingeslagen.
Inleiding 1 Het typeplaatje bevindt zich in de rijrichting rechts vooraan op het voertuigframe (aan de zijkant op het lagerblok van de laadinrichting). De CE-aanduiding op het typeplaatje laat zien, dat het voertuig met de eisen van de machinerichtlijn (2006/42 EG) overeenkomt en het conformiteitsproces werd doorgevoerd. De CE-aanduiding is enkel geldig in de landen waar de EU-machinerichtlijn (2006/42 EG) van toepassing is! Verdere gegevens zie...
1 Inleiding Serienummer motor Het typeaanduidingsplaatje (pijl) bevindt zich op het klepdeksel (motor). Voorbeeld: Yanmar 46557 afb. 7: Nummer van de dieselmotor Nummer regelbare pomp Het typeplaatje (pijl) bevindt zich op de behuizing van de pomp voor hydraulische rijaandrijving (nabij de bevestiging aan de dieselmotor) afb.
Inleiding 1 1.8 Aanwijzingsborden en symbolen Waarschuwingsborden aan het voertuig buiten Instructiebord aanslagpunten (bevestigingsogen) voor het inladen van het voertuig Wijst op de aanslagpunten (hijshaken) voor het verladen van het voertuig of het monteren/ demonteren van de bestuurderscabine. – zie hoofdstuk3 'Kraanverlading van het voertuig' op pagina 3-118 Aangebracht...
Pagina 30
1 Inleiding Waarschuwingsbord Vulopening voor dieselbrandstof. Er mogen uitsluitend de vermelde dieselbrandstoffen worden gebruikt • DIN EN 590 (EU) / ASTM D975-94 (USA) / EN 14214 (biodiesel) • Geen dieselbrandstof met additieven (toevoegingen resp. hulpstoffen) gebruiken Bij het gebruik van andere brandstoffen vervalt bij eventuele beschadiging van de motor het recht op garantie Aangebracht Nabij vuldop van de brandstoftank (linker voertuigkant)
Pagina 31
Inleiding 1 Aanwijzingsbordje bediening stuurhendel 3e stuurkring, vergrendeling mechanisch • A = Bediening rijrichting: (F) vooruit / (R) achteruit en (N) neutrale stand • B = Mechanische ver-/ontgrendeling van de stuurhendel (joystick) • C = Mechanische ver-/ontgrendeling van de stuurhendel (3e stuurkring hulpwerktuigen) •...
1 Inleiding Aanwijzingsborden in de bestuurderscabine Aanwijzingsbordje voertuig neerzetten/parkeren Let op! De parkeerrem werkt elektrisch/hydraulisch, via een remklep op de remschijven in de wielmotoren van de vooras! Om het wegrollen na het uitzetten van het voertuig te vermijden, mag de vooras niet met het neerlaten van het hulpwerktuig ontlast of opgetild worden! 1 Laadbak of stapelinrichting leegmaken 2 Voertuig op een vaste en effen ondergrond zetten...
Pagina 33
Inleiding 1 Aanwijzingsbordje contactsleutel eruit trekken Let op. Contactsleutel uittrekken voor onderhoudswerkzaamheden aan het voertuig. • Servicehandboek lezen Aangebracht In de bestuurderscabine aan de stijl rechts afb. 24: Aanwijzingsbordje Servicehandboek lezen Aanwijzingsbordje nooduitstap. – zie hoofdstuk3 'Belangrijke veiligheidsaanwijzingen' op pagina 3-13 Aangebracht Op het zijraam rechts binnen afb.
1 Inleiding Waarschuwingsborden in de motorruimte Aanwijzingsbordje Koeler staat onder druk, Verbrandingsgevaar! Waarschuwing. Koeler is heet en staat onder druk. • Open de koeler pas als de koelvloeistof is afgekoeld • De deksel voorzichtig op de eerste arrêteerstand openen, zodat de druk kan ontsnappen •...
Veiligheidsvoorschriften Veiligheidsvoorschriften 2 Veiligheidsvoorschriften 2.1 Aanduiding van waarschuwingen Belangrijke informatie over de veiligheid van het bedienende personeel en het voertuig is in deze gebruikshandleiding als volgt aangegeven en van symbolen voorzien: Gevaar! Bij aanwijzingen die moeten worden opgevolgd om gevaar voor lijf en leden van het bedienend personeel of andere mensen te voorkomen.
2 Veiligheidsvoorschriften 2.2 Gebruik volgens de bestemming en aansprakelijkheid • Er mogen geen begeleidende personen in de bestuurderscabine of op de wiellader meegenomen resp. getransporteerd worden. Er mag voorts geen vervoer van personen in de hulpwerktuigen (bijv. laadbak, stapelinrichtingen) plaatsvinden. •...
Veiligheidsvoorschriften 2 2.3 Algemene gedragsvoorschriften en veiligheidsvoorschriften Organisatorische maatregelen • Het voertuig is uitgerust met de allernieuwste techniek en gebouwd volgens de erkende veiligheidstechnische regels. Tijdens het gebruik van het voertuig kan alsnog gevaar voor lijf en leven van de gebruiker of van derden resp. schade aan het voertuig en aan andere voorwerpen ontstaan.
Pagina 38
2 Veiligheidsvoorschriften • Breng zonder toestemming van de firma Kramer geen wijzigingen aan en voer geen aan- of ombouwwerkzaamheden aan het voertuig en aan zijn onderdelen (bijv. cabine, laadinrichting enz.) en de werktuigen uit, die van invloed kunnen zijn op de veiligheid.
Veiligheidsvoorschriften 2 Personeelskeuze en -kwalificatie, fundamentele plichten • Werkzaamheden aan/met het voertuig mogen uitsluitend door betrouwbaar personeel worden uitgevoerd. Laat geen onbevoegde personen met het voertuig rijden of werken. Houd de wettelijke minimumleeftijd aan. • Laat alleen geschoold en geïnstrueerd personeel met het voertuig werken. Leg de verantwoordelijkheid van het personeel voor het bedienen, uitrusten, onderhouden en in stand houden duidelijk vast.
• Het aanbouwen van een mankooi resp. een werkbordes is verboden. (Aanbouwen alleen op aanvraag bij de firma KRAMER-WERKE)! • Let bij het rijden door onderdoorgangen, over bruggen, door tunnels of onder bovengrondse leidingen etc.
Pagina 41
Veiligheidsvoorschriften 2 • Werkwijzen die de stabiliteit van het voertuig negatief beïnvloeden zijn verboden. • Zorg er bij werkzaamheden op hellingen voor dat het voertuig zo mogelijk bergop of bergaf rijdt. Wanneer niet kan worden vermeden dat het voertuig in dwarsrichting rijdt, dient u rekening te houden met de kantelgrens van het voertuig.
2 Veiligheidsvoorschriften Gebruik van hefinrichtingen Definitie: Als gebruik van hefinrichtingen wordt het heffen, transporteren en lozen van lasten met behulp van een aanslagmiddel (bijv. touw, ketting) omschreven, waarbij voor het aanslaan en lozen van de last de hulp van personen benodigd wordt. Hiertoe behoren bijv. het heffen en neerlaten van buizen, schachtringen of containers.
Veiligheidsvoorschriften 2 Aanhangers en werktuigen • Alle hulpwerktuigen die niet conform de wettelijke voorschriften kunnen worden vastgezet, moeten vóór u op de openbare weg rijdt, worden gedemonteerd. • Volgens de wettelijke voorschriften kan het verboden zijn om met een aanhanger op de openbare weg te rijden.
2 Veiligheidsvoorschriften 2.5 Veiligheidsvoorschriften voor onderhoudswerkzaamheden • Doe niets waardoor de veiligheid kan worden beïnvloed. • Voer de in de gebruikshandleiding voorgeschreven instel-, onderhouds- en inspectiewerkzaamheden uit en houd de termijnen hiervoor aan. Let ook op de informatie over het vervangen van onderdelen/delen van de uitrusting. Deze activiteiten mogen alleen door vakkundig personeel worden verricht.
Pagina 45
Veiligheidsvoorschriften 2 • Laat het bevestigen van lasten en het instrueren van kraanbestuurders uitsluitend over aan ervaren personeel. De instructeur moet zich in het gezichtsveld van de bediener bevinden of met hem kunnen spreken. • Gebruik bij montagewerkzaamheden boven lichaamshoogte de hiervoor bestemde of andere veilige opstapjes en werkplatforms.
2 Veiligheidsvoorschriften 2.6 Onderhoudswerkzaamheden aan de ROPS- en FOPS beschermende opbouwen Bestuurderscabine, kantelbeugel, beschermrooster • Uitricht- en laswerkzaamheden aan de bestuurderscabines, kantelbeugels en beschermroosters zijn niet toegestaan en deze onderdelen moeten vervangen worden door originele onderdelen van de fabrikant. • Er mogen geen boringen en veranderingen aan de ROPS- en FOPS-beschermende opbouwen worden verricht.
Veiligheidsvoorschriften 2 Hydraulisch systeem • Werkzaamheden aan het hydraulische systeem van het voertuig mogen alleen worden uitgevoerd door personeel dat speciale kennis en ervaring heeft op het gebied van hydraulica. • Controleer alle leidingen, slangen en schroefverbindingen regelmatig op lekkages en zichtbare beschadigingen.
Pagina 48
2 Veiligheidsvoorschriften Notities: 2-14 BA 348-01 * 2.0 * Sicherheit_Radlader.fm...
Bediening Bediening 3 Bediening Overzicht cabine aan de binnenkant 3.1 Beschrijving bedieningselementen De beschrijving van de bedieningselementen bevat informatie over de werking en de bediening van de verschillende controlelampjes en bedieningselementen in de cabine. De paginanummers die in de overzichtstabel worden genoemd, verwijzen naar de beschrijving van het betreffende bedieningselement. De aanduiding van de bedieningselementen met combinaties van cijfers of cijfers met letters, zoals bijv.
3 Bediening 3.5 Functiebeschrijving: Controle- en waarschuwingslampjes Check controle- en waarschuwingslampjes Met het inschakelen van het contact gaan alle controlelampjes in het afleesinstrument ter controle even aan en na een paar seconden weer uit. Let op! Voor de eigen veiligheid en om de afzonderlijke componenten van het voertuig te beschermen tegen schade, moeten defecte controlelampjes onmiddellijk getest of vervangen worden door een erkende vakgarage! Aanwijzing!
Pagina 55
Bediening 3 Controlelampje (rood) – temperatuur hydraulische olie Brandt als de temperatuur in het hydraulische systeem te hoog is. Hydraulische oliepeil controleren (te weinig olie in de tank) – zie hoofdstuk5 'Hydraulische olie controleren' op pagina 5-16 Controlelampje (rood) – laadfunctie van generator Het controlelampje brandt wanneer de ontsteking is ingeschakeld, maar gaat uit zodra de motor is gestart.
Pagina 56
3 Bediening Controlelampje (rood) – temperatuurweergave dieselmotor Geeft de door een voeler geregistreerde motortemperatuur (koelwater) weer. Let op! Brandt het controlelampje terwijl de motor draait, dan bestaat het gevaar dat de motor beschadigd wordt! Voor afkoeling; motor korte tijd stationair laten draaien, dan uitzetten Koelsysteem controleren –...
Bediening 3 3.7 Belangrijke aanwijzingen voor de ingebruikname van het voertuig Bedieningspersoneel • Het voertuig mag enkel door opgeleide en gemachtigde personen in bedrijf worden genomen – zie hoofdstuk1 'Rijbewijs' op pagina 1-9 en – zie hoofdstuk2 'Personeelskeuze en -kwalificatie, fundamentele plichten' op pagina 2- 5 in deze gebruikshandleiding.
3 Bediening Inlooptijd Tijdens de eerste 100 bedrijfsuren ontziend met het voertuig rijden en werken. • Dieselmotor niet belasten in koude bedrijfstoestand • Bij een laag toerental (1/4 gas) dieselmotor ca. 30 seconden laten warmdraaien • Belasting van de dieselmotor bij het leeglooptoerental vermijden en niet constant bij het hoogste toerental laten lopen •...
Bediening 3 3.8 Checklijsten Onderstaande checklijsten zijn bedoeld om het u gemakkelijker te maken het voertuig voor, tijdens en na het gebruik te controleren. De controlelijsten (checklists) zijn niet volledig, ze zijn uitsluitend bedoeld om u te ondersteunen bij het vervullen van uw taken. De genoemde controletaken worden in de hoofdstukken hierna nader toegelicht.
3 Bediening Checklist 'Het voertuig gebruiken' Controleer de volgende punten tijdens het bedrijf en na het starten: Checklist 'Het voertuig gebruiken' Controlelampje voor oliedruk van de motor en draaistroomgenerator uitgegaan? ( 3-34) Werking rem voldoende? ( 3-48) 3 Temperatuurweergave voor motorkoelvloeistof in normaal bereik? ( 3-6) 4 Werkt de stuurinrichting goed? ( 3-44)
Bediening Bediening 3 3.9 Cabine Belangrijke veiligheidsaanwijzingen Gevaar! Gevaar voor ongevallen! De cabine is niet toegestaan voor gebruik in het bosbedrijf, noch voor het spuiten of sproeien! Bij gebruik in de bosbouw kunnen de volgende gevaren optreden: – gevaar door vallende voorwerpen –...
3 Bediening Portier (links) ver- en ontgrendelen Gevaar! Om beknellings- en letselgevaar te vermijden, moet het portier tijdens de rit vergrendeld zijn! Portier volledig sleutel voordat het voertuig in beweging wordt gezet. Deurslot ontgrendelen: Deurslot met contactsleutel ontgrendelen (naar links draaien) Deur openen van buiten: Deurknop A drukken Deur openen van binnen:...
Bediening 3 Zijvenster helemaal openen Zijvenster ontgrendelen, daarvoor hendel A naar boven draaien Zijvenster volledig openen, daarvoor hendeluiteinde a uit de geleiding b trekken afb. 37: Zijvenster helemaal openen Geopend zijvenster ver- en ontgrendelen Zijvenster volledig openen en naar achteren tegen de stootrand B drukken Zijvenster wordt in de stootrand vastgeklikt en is vergrendeld Aanwijzing! Om de goede werking van de stootrand B te behouden, moet die regelmatig...
3 Bediening 3.10 Nooduitstap – Zijvenster Gebruik van de nooduitgang In geval van nood kan, wanneer de linker cabinetoegang niet gebruikt kan worden, het zijvenster rechts dienen als uitstapplaats. Gevaar! Verwondingsgevaar! De rechterkant van het voertuig heeft geen treden of handgrepen om op veilige wijze uit te stappen.
Bediening 3 3.11 Bestuurdersstoel Belangrijke aanwijzingen Een goed werkende en juist ingestelde bestuurdersstoel verhoogt het rijcomfort en voorkomt rugletsels; om die reden moet vóór de ingebruikname en bij elke wissel van de bestuurder de gewichtsinstelling aangepast worden aan het individuele gewicht van de bestuurder! •...
3 Bediening Overzicht stoelverstelinrichting 307b0370.ai 307b0380.ai afb. 41: Stoelverstelinrichting Gevaar! Om gevaar van ongevallen te vermijden, bestuurdersstoel nooit tijdens het rijden verstellen. Stel de stoel in voordat het voertuig in beweging wordt gebracht Zorg ervoor dat de hendels van de stoelverstelling goed vastgeklikt zijn De volgende instellingen van de stoel zijn mogelijk: •...
Bediening 3 Gewicht instellen Instelling van een hoger bestuurdersgewicht: Op de bestuurdersstoel plaatsnemen Greep A naar onderen drukken (10 kg per arrêteerstand) Instelling van een lager bestuurdersgewicht: Greep A tegen de onderste aanslag drukken De gewichtsinstelling gaat automatisch in de bovenste 50 kg-positie Greep A naar beneden in de gewenste positie drukken 307b0360.ai afb.
3 Bediening 3.12 Luchtverende bestuurdersstoel Belangrijke aanwijzingen Een goed werkende en juist ingestelde bestuurdersstoel verhoogt het rijcomfort en voorkomt rugletsels; om die reden moet vóór de ingebruikname en bij elke wissel van de bestuurder de gewichtsinstelling aangepast worden aan het individuele gewicht van de bestuurder! •...
Bediening 3 Verstelling in lengterichting (luchtgeveerd) Door het bedienen van de vergrendelingshendel B naar boven wordt de verstelling in lengterichting vrijgegeven. De instelling als volgt uitvoeren • Op de bestuurdersstoel plaatsnemen • Hendel B naar boven trekken en tegelijk de bestuurdersstoel naar voren of achteren schuiven Na de instelling moet de hendel in de gewenste positie vastklikken en de bestuur- dersstoel mag niet meer in een andere positie verschoven worden...
3 Bediening Rugverlenging (luchtgeveerd) Instelling van de rugverlenging als volgt uitvoeren • De rugverlenging over de voelbare vergrendeling uittrekken of inschuiven De rugverlenging kan tot de eindaanslag individueel worden aangepast • Om te verwijderen; de rugverlenging met één ruk over de eindaanslag naar boven eruit trekken afb.
Bediening 3 3.13 Veiligheidsgordel (Bekkengordel) Instructies voor de veiligheidsgordel Gevaar! Om gevaar van ongevallen en letsel te vermijden, moet bij het rijden en werken met de wiellader de veiligheidsgordel (heupgordel) worden omgedaan! Let bij het omdoen van de veiligheidsgordel op de volgende punten: •...
3 Bediening Veiligheidsgordel losmaken: Veiligheidsgordel als volgt losmaken: Veiligheidsgordel vasthouden Rode knop C op de sluiting van de gordel B indrukken De tong A springt door de veerdruk uit de sluiting B Veiligheidsgordel langzaam naar de oproller (opt.) brengen 30763b0006.eps afb.
Bediening 3 3.14 Motorkap openen / sluiten Gevaar! Letselgevaar. Snijgevaar door draaiende delen! Voor het openen van de motorkap moet u de dieselmotor uitzetten Motorkap openen • Dieselmotor uitzetten en contactsleutel lostrekken • Slot A indrukken afb. 55: Slot van de motorkap •...
3 Bediening 3.17 Startonderbreker met sleutelsysteem (optie) Leveringsomvang startonderbreker met sleutelsysteem De startonderbreker is in het serie-contactslot ingebouwd en kan alleen met de meegeleverde blauwe contactsleutels geactiveerd worden! Leveringsomvang: • Startonderbreker in het voertuig gemonteerd • 2x sleutels (gecodeerd) blauw •...
Bediening 3 Startonderbreker activeren (borgen) Parkeerrem (handrem) bedienen – zie hoofdst. Handrem op pagina 3-50 De motor afzetten Contactsleutel (blauw) lostrekken Startonderbreker wordt in 30 seconden geactiveerd Let op! Wanneer de contactsleutel (blauw) niet uit het contactslot wordt getrokken, blijft de startonderbreker ontgrendeld! Startonderbreker deactiveren (scherp stellen) Het starten en uitzetten van de motor staat beschreven in "De motor...
3 Bediening Veiligheidsfuncties Indien binnen 1 minuut meer dan 5 sleutels in het contactslot worden bediend met verschillende ongeldige codes, dan blijft de startonderbreker gedurende 15 minuten geactiveerd en wordt in deze periode geen enkele geldige sleutel geaccepteerd. Deze procedure verhindert het 'uitproberen' van verschillende sleutels en het toevallige vinden van de juiste sleutel.
Bediening 3 3.18 Startonderbreker met code-invoer (optie) Overzicht toetsenbord voor invoeren code De startblokkering wordt via het toetsenbord met "persoonlijke" codes geactiveerd resp. gedeactiveerd. Er staan twee codes ter beschikking: • De reeds aanwezige en niet-wijzigbare Hoofdcode van zes cijfers voor het deactiveren van de startonderbreker, voor de invoer van persoonlijke codes resp.
3 Bediening Persoonlijke code invoeren/wijzigen Voor het invoeren resp. wijzigen van de persoonlijke code moet: de startblokkering door het invoeren van de hoofdcode (6 cijfers) en met de toets (*) worden gedeactiveerd. Contactsleutel op stand 1 draaien De LED brandt gedurende 2 seconden. Zodra de LED dooft, binnen 20 seconden de uit 4, 5 of 6 cijfers bestaande nieuwe persoonlijke code alsmede met toets (*) invoeren Nadat de LED kort oplicht, de nieuwe persoonlijke code met de toets (*) nogmaals...
Bediening 3 Startblokkering deactiveren Persoonlijke code of hoofdcode (6 cijfers) invoeren. Toets (*) indrukken. Bevestiging: 2 lange akoestische signalen lang knipperen van de LED LED uit startonderbreker is gedeactiveerd Dieselmotor kan gestart worden Indien de dieselmotor niet gestart kan worden: invoer van een verkeerde code Bevestiging: 4 korte akoestische signalen knipperende LED = verkeerde code Code nogmaals invoeren Contactsleutel omdraaien en de motor starten voordat de LED weer knippert (30...
3 Bediening Uitschakelen van de startonderbreker Het uitschakelen wordt aangeraden bv. wanneer het voertuig zich in een werkplaats bevindt, resp. wanneer het voertuig niet beveiligd hoeft te worden. De code hoeft dan niet te worden meegedeeld. 1 Systeem door het invoeren van de persoonlijke resp. de hoofdcode en de toets (*) deactiveren 2 Contactsleutel op stand 1 draaien De LED brandt gedurende 2 seconden.
Bediening 3 3.19 Olie- en brandstofvoorverwarming (Opt) Deze inrichtingen dienen als koudestarthulp bij temperaturen onder -5 °C. Ingebruikname olievoorverwarming Verwarmingselementen met een vermogen van 750 W in het motoroliecarter en in de tank voor hydraulische olie verwarmen de motorolie en de hydraulische olie volgens het zwaartekrachtprincipe (warme olie stijgt, koude stroomt na).
3 Bediening 3.20 Dieselmotor in gebruik nemen Let op! Gevaar van ongevallen. Gevaar voor letsels door ongecontroleerd voertuig. Voor ingebruikname plaatsnemen op de bestuurdersstoel De volgende voorbereidingen uitvoeren Aanwijzing! Bij uitrusting met beschermend dak canopy (optie) beschikt het voertuig over een stoelcontactschakelaar, die verhindert dat de motor kan worden gestart zonder dat de bestuurder heeft plaatsgenomen op de stoel.
Bediening 3 Voorbereiding – motor starten Checklist "Starten" doorlopen 3-11 Accuhoofdschakelaar inschakelen – zie hoofdst. Accuhoofdschakelaar (opt) op pagina 3-25 Op de bestuurdersstoel plaatsnemen Handrem (parkeerrem) activeren – zie hoofdst. Handrem op pagina 3-50 Stoelpositie instellen – zie hoofdst. Bestuurdersstoel op pagina 3-17 Alle bedieningselementen moeten gemakkelijk bereikbaar zijn Rem- en gaspedaal moeten tot in hun eindstand ingedrukt kunnen worden Achteruitkijkspiegel instellen (u moet van achteren in het voertuig kunnen kijken)
3 Bediening De motor starten Let op! Zorg ervoor dat de voorbereidingen voor de motorstart zijn uitgevoerd. – zie hoofdst. Voorbereiding – motor starten op pagina 3-35 De gloeistartschakelaar 9 bevindt zich in de stuurconsole rechts. Contactsleutel (gloeistartschakelaar 9) in stand 1 draaien afb.
Bediening 3 Motor in lage belasting vermijden Let op! Het loopgedrag van de motor kan beïnvloed worden wanneer hij bij hoog toerental en minder dan 20% belasting gebruikt wordt! De gevolgen zijn: • Lage bedrijfstemperatuur • Verhoogd smeerolieverbruik • Smeerolie in het uitlaatsysteem •...
3 Bediening 3.21 Motor starten met starthulp (externe accu) Veiligheidsvoorschriften voor externe starthulp Gevaar! Ontploffingsgevaar bij starthulp met bevroren accu Bevroren accu onmiddellijk vervangen door een nieuw exemplaar. Let op! Gevaar voor kortsluiting door het aanraken van het stroomleverende voertuig en van de wiellader! Breng de op de +pool van de stroomleverende accu aangesloten overbruggingskabel niet in aanraking met elektrisch geleidende voertuigdelen!
Bediening 3 3.22 Voorbereiding – Ingebruikname van het voertuig Aanwijzingen voor de ingebruikname • Pedaalbereik schoonhouden • Er mogen geen begeleidende personen in de bestuurderscabine en/of op het voertuig worden meegenomen resp. worden getransporteerd • De wiellader mag niet buiten de bestuurdersplaats bediend of aangedreven worden. De ingebruikname van het voertuig mag alleen vanuit de bestuurdersstoel worden uitgevoerd •...
3 Bediening Voorbereiding voor het rijden op openbare wegen Voorbereiding als volgt uitvoeren • Hulpwerktuigen demonteren die niet voor het openbare wegverkeer zijn toegestaan – zie hoofdstuk1 'Toegestane hulpwerktuigen' op pagina 1-13 • Maak de laadbak leeg en kiep die tot de aanslag in •...
Bediening 3 Werkingscontrole van alle bedieningselementen uitvoeren • – zie hoofdst. Stuurinrichting controleren op pagina 3-44 • – zie hoofdst. Rem-inch-pedaal op pagina 3-48 • – zie hoofdst. Handrem op pagina 3-50 • – zie hoofdst. Voertuigverlichting (optie) op pagina 3-57 •...
3 Bediening Zekering stuurhendel (laadinrichting) en 3e stuurkring mechanisch (serie) Gevaar! Gevaar van ongevallen door onbeveiligde stuurhendel! Om gevaar voor ongevallen te vermijden, bij het rijden op de openbare weg: Stuurhendel 11 (laadinrichting) beveiligen tegen het onbedoeld bedienen Stuurhendel 12 (3e stuurkring snelwisselinrichting) beveiligen tegen het onbedoeld bedienen Na elke opname van een hulpwerktuig aan de snelwisselinrichting, 3e stuurkring beveiligen tegen het onbedoeld bedienen...
Bediening 3 Zekering stuurhendel (laadinrichting) en 3e stuurkring elektrisch (optie) De functie van de tuimelschakelaar 51 in de stuurhendel wordt in rijrichting beschreven! Gevaar! Gevaar voor ongevallen door onbeveiligde stuurhendel! Om gevaar voor ongevallen te vermijden, bij het rijden op de openbare weg: Stuurhendel 11 (laadinrichting) beveiligen tegen het onbedoeld bedienen Gevaar! Gevaar van ongevallen.
3 Bediening 3.23 Stuurinrichting Let op! De stuurinrichting kan alleen worden gebruikt, wanneer de motor draait! Bij uitval van de dieselmotor of de pompaandrijving blijft het voertuig bestuurbaar – Noodstuureigenschap. De bediening van de besturing vereist grotere kracht! Denk hier vooral bij het wegslepen van het voertuig aan.
Bediening 3 3.24 Synchronisatie van de wielen Wanneer de wielen van beide assen bij het rechtdoor rijden niet meer in hetzelfde spoor lopen, moet de stuurinrichting gesynchroniseerd worden! Gevaar! Gevaar van ongevallen. De synchronisatie van de wielen niet tijdens het rijden of bij ritten op de openbare weg uitvoeren! Synchroniseer de stuurinrichting voordat het voertuig in bedrijf wordt gesteld.
3 Bediening 3.26 Handgas (opt) Handgas bedienen De gashendel A is aan de zijkant, rechts van de middenconsole gemonteerd. Gevaar! Gevaar van ongevallen. Op de openbare weg kan het voertuig door het bedienen van de gashendel A niet op gecontroleerde wijze bestuurd worden! Handgas alleen gebruiken bij werkinzet! Voor het rijden op de openbare weg: •...
Bediening 3 3.27 Langzaam-rijden-inrichting (opt) Regeling rijsnelheid met langzaam-rijden-inrichting De regelhendel van de langzaam-rijden-inrichting is aan de zijkant, links van de middenconsole gemonteerd. Met de regelhendel B van de langzaam-rijden-inrichting kan de rijsnelheid traploos en onafhankelijk van het motortoerental geregeld worden. De functie komt overeen met het "inchen"...
3 Bediening 3.28 Rem-inch-pedaal Bijzondere instructies bij bediening van het rem-inchpedaal Het rem-inchpedaal 27 is links in het voertuig ingericht! Aanwijzing! Op een optimale hydrostatische remwerking te bereiken: • Voor bedrijf van het voertuig, de dieselmotor bij laag stationair toerental (1/4 gas) ca.
Bediening 3 Met rem-inchpedaal inchen Rem-inchpedaal licht indrukken In het inchbereik – pedaal licht ingedrukt – kan het pedaal worden gebruikt als het ontkoppelingspedaal in een auto. De rijaandrijving wordt in dat geval lager gezet en de vrijkomende motorvermogen is beschikbaar voor het hydraulische werksysteem.
3 Bediening 3.29 Handrem Aanwijzing voor de parkeerrem De remwerking van de parkeerrem wordt elektrisch/hydraulisch via een tuimelschakelaar 71 en door een remklep bij de remschijven in de wielmotoren van de vooras tot stand gebracht. De tuimelschakelaar 71 bevindt zich in de schakelaarconsole rechts. Aanwijzing! Een startblokkering verhindert dat het voertuig kan wegrijden als de rem vastgezet is.
Bediening 3 3.30 Voertuig in gebruik nemen Rijrichting kiezen en wegrijden Aanwijzing! Wegrijden van de wiellader is alleen mogelijk, wanneer de parkeerrem (handrem) helemaal losgemaakt is! Nadat de dieselmotor gestart is, rijrichting kiezen Met tuimelschakelaar 71 (zijconsole rechts) parkeerrem lossen Rijrichting met wipschakelaar in de stuurhendel 56 kiezen Functie Bediening...
3 Bediening 3.31 Voertuig stoppen/neerzetten/parkeren Gevaar! Voertuigen die op een hellend traject worden geparkeerd, kunnen wegrollen. Voertuig met handrem blijvend tegen wegrollen borgen! – zie hoofdst. Handrem op pagina 3-50 Beveilig het voertuig behalve met de handrem ook met wielblokken voor de wielen aan de lage kant van de helling.
Bediening 3 3.32 Laststabilisator (opt) Aanwijzing over de werking van de laststabilisator Bij langer rijden op een terrein of op de openbare weg dempt de laststabilisator de bewegingen van de laadinrichting en verhindert zo dat het voertuig gaat slingeren. De rijveiligheid en het rijcomfort worden hierdoor verhoogd. Gevaar! Gevaar van ongevallen.
3 Bediening Laststabilisator in-/ uitschakelen De tuimelschakelaar 69 bevindt zich rechts in de zijconsole. Aanwijzing! Laststabilisator alleen in transportstand van de laadinrichting in gebruik nemen! Bij ingeschakelde laststabilisator geeft de laadinrichting mee en is exact sturen van de hefbewegingen zwaarder. •...
Bediening 3 3.33 Stopcontact vooraan/stopcontact achteraan (optie) Het voertuig kan uitgerust zijn met de volgende stopcontacten: • 4-polig stopcontact vooraan (bijv. elektrische sproeiwaterpomp voor veegmachine) • 7-polig vooraan en/of achteraan (STVZO-verlichting) Bediening van het stopcontact vooraan, permanent Met de tuimelschakelaar 63, in de stuurconsole rechts, wordt de stroomtoevoer (stopcontact vooraan) bijv.
3 Bediening 3.34 Achteruitrijwaarschuwingsinrichting (opt.) Opmerking over de achteruitrijwaarschuwingsinrichting De achteruitrijwaarschuwingsinrichting bestaat uit een signaalgever, die aan de achterkant van de wiellader is gemonteerd. De signaalgever zorgt voor een waarschuwingssignaal, wanneer de achteruitversnelling wordt gebruikt. De geluidssterkte bedraagt 103 dB(A) op een afstand van 1 m, bij een frequentie van 2800 Hz.
Bediening 3 3.36 Voertuigverlichting (optie) Bediening van de voertuigverlichting De bediening van het parkeerlicht, groot licht en dimlicht is ingebouwd in de richtingaanwij- zer (multifunctionele schakelaar), aan de stuurkolom links. Parkeerlicht Draaischakelaar 59 in Parkeerlicht brandt 1e arrêteerstand draaien Draaischakelaar 59 in Parkeerlicht gaat uit arrêteerstand 0 draaien Dimlicht...
3 Bediening 3.37 Werklamp Bediening van de werklampen Wiellader met bestuurderscabine (serie) 1 werklamp linksachter Extra optie rechtsvoor en linksvoor Wiellader met beschermend dak (canopy) (optie) 1 werklamp linksachter Indien meerdere werklampen gemonteerd zijn, worden ze gemeenschappelijk bediend met de tuimelschakelaar 60 Gevaar! Gevaar van ongevallen.
Bediening 3 3.38 Waarschuwingsinstallatie Bediening van de richtingaanwijzer (optie) Richtingaanwijzer (optie) Hendel 26 naar voren drukken R Controlelampje 35 RECHTS knippert Hendel 26 naar achteren trekken L Controlelampje 35 LINKS knippert Aanwijzing! Bij het gebruik van een aanhanger knippert het controlelampje 34 mee. Let op! Knippert het controlelampje 35 ca.
3 Bediening 3.39 Zwaailicht (opt) Bediening van het zwaailicht Aanwijzing! Het zwaailicht mag op de openbare weg alleen worden ingeschakeld als u op de weg aan het werk bent en het voertuig tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden een obstakel vormt voor het normale verkeer. In andere landen moeten de nationale voorschriften in acht genomen worden.
Bediening 3 3.41 Bestuurderscabine – Verwarming en ventilatie (optie) Bediening van de verwarmings- en ventilatie-installatie Met het verwarmingstoestel kunnen 2 werkingsstanden geselecteerd worden. • Ventileren met verse lucht • Verwarmen De luchtstroom wordt via de spleten naar de voorruit en via de vier defrostermondstukken 4 in de cabine geleid.
3 Bediening 3.42 Ruitensproeier (opt) Bediening ruitensproeierinstallatie vooraan Aanwijzing! Deze uitrusting is enkel mogelijk in combinatie met de bestuurderscabine. De tuimelschakelaar 65 voor de ruitensproeierinstallatie bevindt zich in de schakelaarconsole rechts. afb. 83: Schakelaar voor de ruitenwisser van het voorvenster ruitenwissers van de voorruit Tuimelschakelaar 65 in stand B...
Bediening 3 Reservoir van de ruitensproeierinstallatie Aanwijzing! Deze uitrusting is enkel mogelijk in combinatie met de bestuurderscabine. De vuldop van het reservoir 7 bevindt zich in de bestuurderscabine rechtsvoor, onderaan in de voetenruimte. Aanwijzing! Vul alleen schoon leidingwater bij! Zo nodig kan een geschikt reinigingsmiddel worden toegevoegd. afb.
Bediening 3 Bediening 3.43 Overzicht: bediening bedieningshendel – laadinrichting Bediening: stuurhendel (joystick) hef- / kiepcilinder Gevaar! Voordat de stoel van de bestuurder verlaten wordt en bij het rijden op de openbare weg moeten de stuurhendel 11 (joystick) en de stuurhendel 12 (3e stuurkring) beveiligd worden tegen het onbedoeld bedienen! Stuurhendel 11 (joystick) en stuurhendel 12 (3e stuurkring) vastzetten –...
Bediening 3 3.44 Bediening en zekering 3e stuurkring (serie) Bediening 3e stuurkring (serie) Aanwijzing! Het vergrendelde hulpwerktuig aan de snelwisselinrichting is beveiligd tegen het onbedoeld bedienen van de stuurhendel (serie) of de toets in de joystick (3e stuurkring). • De ontgrendeling van het hulpwerktuig kan enkel plaatsvinden wanneer ook de toets 68, rechts in de schakelaarconsole, bediend wordt (bediening met twee handen).
3 Bediening Bedienen: stuurhendel 3e stuurkring in continu bedrijf Aanwijzing! Het continu bedrijf van de 3e stuurkring is voordelig bij hulpwerktuigen met hydraulische hulpfuncties, resp. bedrijf van hydraulische motoren bijv. veegmachine of bij hulpwerktuigen met afzonderlijke regelkleppen. De continue werking vindt plaats met de stuurhendel van de 3e stuurkring. Let op! Om schade te vermijden, bijv.
Bediening 3 3.45 Bediening en zekering: 3e stuurkring elektrisch (optisch) Belangrijke veiligheidsinstructie Gevaar! Gevaar voor ongevallen. Bij het werken met hulpwerktuigen zonder hydraulische functie (bijv. laadbak), moet de 3e stuurkring beveiligd worden tegen het onbedoeld bedienen van de wipschakelaar in de joystick –...
3 Bediening Bediening 3e stuurkring elektrisch (optie) Aanwijzing! De functie van de wipschakelaar 51 in de joystick wordt in rijrichting beschreven. 3e stuurkring en werking van Resultaat de wipschakelaar in de joystick activeren • 3e stuurkring is ontgrendeld en de 1.
Bediening 3 Bediening hulpwerktuig met hydraulische functies Bediening: werktuig met hydraulische Resultaat functies Zekering C in tuimelschakelaar 66 omlaag • 3e stuurkring is los en schuiven en schakelaar in stand B drukken Wipschakelaar 51 in de joystick naar rechts • bijv.
3 Bediening 3.46 Externe hulpwerktuigen aan de SKID STEER-snelwisselinrichting (optie) Let op! Er kunnen alleen SKID STEER-werktuigen op de snelwisselinrichting worden gemonteerd! De onder "Toepassingsgebied en gebruik van de wiellader met hulpwerk- tuig" op pagina 1-12 opgesomde hulpwerktuigen kunnen hier niet gebruikt worden.
Bediening 3 3.47 Noodneerlaten van de laadinrichting bij stilstand van de motor Neerlaten of omhoog heffen De bediening van de stuurhendel (optie) vindt op analoge wijze plaats als de bediening van de stuurhendel (serie). Gevaar! Gevaar voor ongevallen, letselgevaar, gevaar voor schade aan het voertuig! Bij activering van de leidingbreukbeveiliging (optie) na breuk van een slang of buis nooit de laststabilisator (optie) inschakelen!
3 Bediening 3.48 Drukontlasting: snelkoppelingen snelwisselinrichting Aanwijzing! Het hydraulische systeem van het voertuig staat ook onder druk wanneer de motor stilstaat. De hydraulische snelkoppelingen kunnen weliswaar los worden gemaakt, maar niet weer worden gemonteerd, omdat de druk in de hydraulische leidingen niet afgebouwd is. Daarom: •...
Bediening 3 3.49 Ombouwen naar standaardbak Toepassingsgebied en gebruik van de laadbak De normale bak wordt hoofdzakelijk gebruikt in het grondwerk voor het losmaken, optillen, vervoeren en opladen van los of vast materiaal. U dient bovendien de betreffende nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht te nemen, bijv.
3 Bediening Opname standaardbak aan de snelwisselinrichting De beschrijving van het ombouwen van de werktuigen hieronder geldt voor de standaard- bak. Bij het monteren en verwijderen van werktuigen met extra hydraulische functies - bijv. grijper, veegmachine - moeten speciale instructies in acht worden genomen, die uit de handleiding van het betreffende hulpwerktuig moeten worden gehaald.
Bediening 3 Neerzetten standaardbak uit de snelwisselinrichting Gevaar! Hulpmiddel/werktuig zo neerzetten, dat deze na het ontgrendelen uit de snelwisselinrichting veilig staat en niet kan omkantelen! Wiellader met hulpwerktuig naar de neerzetpositie rijden Laadinrichting laten zakken, daarvoor stuurhendel 11 in stand C drukken, tot het hulpwerktuig zich op ong.
3 Bediening 3.50 Werkzaamheden met de standaardbak Veiligheidsaanwijzingen voor het gebruik Attentie. Voor de laadwerkzaamheden moeten in hoofdstuk 2 de volgende veiligheidsvoorschriften in acht worden genomen. • – zie hoofdstuk2 'Gebruik volgens de bestemming en aansprakelijkheid' op pagina 2-2 • –...
Bediening 3 Rijden met standaardbak tijdens werkzaamheden Aanwijzing! Het kan zijn dat de voorschriften het in uw land verbieden om met een gevulde bak op de openbare weg te rijden! 200 mm In andere landen moeten de nationale voorschriften in acht genomen worden.
3 Bediening Veiligheidsinstructie bij het werk met gevulde standaardbak Onjuist Gevaar! Gevaar van ongevallen. Letselgevaar. De in transportstand ingekiepte standaardbak wordt bij het omhoog zetten parallel bewogen! Wanneer de standaardbak in deze stand Afb. 102/A) per ongeluk tot de aanslag ingekiept wordt, kan lading over de achterkant van de bak vallen! De met lading gevulde standaardbak in deze stand niet inkiepen Standaardbak evt.
Bediening 3 Praktische tips voor het afgraven • De uitrit uit een bouwput moet zich buiten het gebied bevinden waar wordt gegraven en zo vlak mogelijk zijn • Graaf zo mogelijk sleuf na sleuf naast elkaar uit • Wiellader met volgeladen bak moet vooruit uit de bouwput kunnen rijden •...
3 Bediening Laden van moeilijk doordringbaar materiaal Laden van moeilijk doordringbaar materiaal • Zoals bij los laadgoed, echter bovendien: • De bak licht in- en uitkiepen, hiervoor: stuurhendel naar links en rechts bewegen A en B afb. 106: Laden van moeilijk doordringbaar materiaal Als de laadbak vol is: •...
Bediening 3 Afgraven/uitgraven in zachte bodem Afgraven en uitgraven als volgt uitvoeren • Bak horizontaal op de grond neerzetten B, daarvoor stuurhendel naar voren drukken C afb. 108: Laadinrichting omlaag brengen • Graafhoek instellen 1, daarvoor stuurhendel naar rechts drukken B •...
3 Bediening Afgraven/uitgraven in harde bodem Afgraven en uitgraven als volgt uitvoeren • Bak horizontaal op de grond neerzetten 1, daarvoor bedieningshendel naar voren drukken C • Graafhoek vlakker instellen 1 dan bij het afgraven in zachte bodem, daarvoor stuur- hendel naar rechts drukken B •...
Bediening 3 Afgraven van een materiaalhoop (moeilijk doordringbaar materiaal) Ga als volgt te werk: • Ga net als bij licht doordringbaar materiaal te werk, echter bij het omhoog bewegen van de laadinrichting in de materiaalhoop de bak licht in- en uitkiepen (1), daarvoor de stuurhendel afwisselend naar links en rechts bewegen (A en B) De lading wordt zo losgemaakt afb.
3 Bediening 3.51 Ombouwen naar grijper en werktuigen met hydraulische functies Toepassingsgebied voor grijper • Het toepassingsgebied van de grijper ligt voornamelijk in het grondwerk bij het egaliseren, opnemen, losmaken, volladen, transporteren en verladen van losse of vaste materialen. Let op! De grijper is niet toegelaten voor gebruik als hefinrichting.
Bediening 3 Hydraulische verbindingen naar de wiellader tot stand brengen Aanwijzing! Het hydraulische systeem van het voertuig staat ook onder druk wanneer de motor stilstaat. De hydraulische snelkoppelingen kunnen weliswaar los worden gemaakt, maar niet weer worden gemonteerd, omdat de druk in de hydraulische leidingen niet afgebouwd is.
3 Bediening Werking van de grijper controleren De functie van de wipschakelaar 51 in de joystick wordt in rijrichting beschreven. Bediening via 3e stuurkring Resultaat Serie Stuurhendel 12 naar voren drukken O Rechter hydraulische leiding (blauw) wordt met druk in beweging gezet en grijper Optie wordt geopend Wipschakelaar 51 in de stuurhendel naar...
Bediening 3 Grijper neerzetten Let op! Om beschadiging door omkiepen van het hulpwerktuig te vermijden, moet u het voertuig stabiel op de grond zetten! Let op! Om de werking en de dichtheid van de snelkoppelingen te waarborgen, moeten deze voor de aansluiting van het hulpwerktuig worden schoongemaakt! Bovendien moeten de snelkoppelingen voor aansluiting drukloos worden gemaakt...
3 Bediening 3.52 Werkzaamheden met de grijper Veiligheidsaanwijzingen voor het gebruik Attentie. Voor de laadwerkzaamheden moeten in hoofdstuk 2 de volgende veiligheidsvoorschriften in acht worden genomen. • – zie hoofdstuk2 'Gebruik volgens de bestemming en aansprakelijkheid' op pagina 2-2 • –...
Bediening 3 Rijden met grijper tijdens werkzaamheden Aanwijzing! Het kan zijn dat de voorschriften het in uw land verbieden om met een gevulde grijper op de openbare weg te rijden! 200 mm In andere landen moeten de nationale voorschriften in acht genomen worden.
3 Bediening Veiligheidsinstructie bij het werk met gevulde grijper Onjuist Gevaar! Geen transportritten met opgetilde laadinrichting uitvoeren! Bij transportritten het werktuig steeds licht naar achter naar het voertuig toe inkiepen en zo dicht mogelijk boven de grond houden, let hierbij op de noodzakelijke bodemvrijheid! De in transportstand ingekiepte grijper wordt bij het omhoog zetten parallel met de laadinrichting bewogen!
Bediening 3 Praktische tips voor het afgraven • De uitrit uit een bouwput moet zich buiten het gebied bevinden waar wordt gegraven en zo vlak mogelijk zijn • Graaf zo mogelijk sleuf na sleuf naast elkaar uit • Wiellader met volgeladen bak moet vooruit uit de bouwput kunnen rijden •...
3 Bediening Schrapen in vlakke lagen (scraper) Verwijderen als volgt uitvoeren • Vlakke graafhoek instellen • Voorste bakhelft ca. 10 tot 15 cm omhoogklappen • Breng het voertuig in beweging Het materiaal rolt in de bak en wordt tegelijk opgenomen Aanwijzing! In deze stand kan bijv.
Bediening 3 Materiaal verschuiven met grotere reikwijdte Aanwijzing! Ongevaarlijk laden met ontzien van de bermen! In deze stand kan materiaal verschoven worden zonder dat taluds aan bouwwerken vernietigd worden. Ansicht_005.iso afb. 130: grijper vulwerkzaamheden Restloos opnemen van restmateriaal Aanwijzing! Opdat het materiaal werkelijk zonder resten opgenomen kan worden, moeten beide bakhelften op de grond liggen.
3 Bediening Moeilijk hanteerbaar materiaal of grote voorwerpen grijpen Moeilijk hanteerbaar materiaal grijpen • Met de grijper kan bouwhout, wapening, verpakkingsbanden, draden e.d. gegrepen worden en kan op een veilige manier opgenomen en getransporteerd worden • Met de grijper kunnen grote voorwerpen gegrepen worden, voor een veilige opname en een veilig transport Ansicht_002.iso Ansicht_016.iso...
Bediening 3 Volladen van rollend kiezel en gedoseerde ontladingen • Exacte dosering en plaatsing van strooibaar materiaal • De baktanden bewegen zich bij het openen van de bak van de wand weg Ansicht_012.iso Ansicht_011.iso afb. 134: grijper vullen en lossen Onderaan lossen voor grote storthoogtes •...
3 Bediening 3.53 Ombouwen naar stapelinrichting Toepassingsgebied voor stapelinrichting Het toepassingsgebied van de stapelinrichting ligt voornamelijk in het opnemen, transporteren en verladen van op pallets gestapelde materialen, pallets of ander stapelgoed! Transportritten met geladen stapelinrichting op de openbare weg zijn niet toegestaan.
Bediening 3 Rijden opopenbare wegen met stapelinrichting Gevaar! Gevaar voor ongevallen. Om de verkeersveiligheid niet in gevaar te brengen, mag de stapelinrichting niet in een aan het voertuig gemonteerde laadbak getransporteerd worden! Stapelinrichtingen met vast aangebouwde vorktanden mogen niet op openbare wegen rijden en moeten daarom gedemonteerd en met een geschikt transportmiddel getransporteerd worden.
3 Bediening Vorktanden verstellen Gevaar! Om het zijdelings wegglijden van de vorktanden te vermijden, moeten de borgpennen van de vorktanden goed in de kerven op de vorktanddrager gearrêteerd zijn! Voor het begin van de werkzaamheden controleren of beide borghendels (a) aan de vorktanden overgehaald en in de vorktanddrager geklikt zijn! 126801f0.ai Controleren of de veiligheidsbouten D aan de bovenste rail van de vorkligger afb.
Bediening 3 3.54 Werkzaamheden met de stapelinrichting Algemene veiligheidsinstructies voor de stapelinrichting Lasten opnemen • 3e stuurkring tegen onbedoelde bediening beveiligen – zie hoofdstuk3 'Bediening en zekering 3e stuurkring (serie)' op pagina 3-65 – zie hoofdstuk3 'Bediening en zekering: 3e stuurkring elektrisch (optisch)' op pagina 3-67 •...
Pagina 148
3 Bediening Lasten transporteren • Bij transportritten, het hulpwerktuig steeds licht naar achteren naar het voertuig toe inkiepen. • Vervoer de last altijd in de buurt van de grond. • Minstens 6 m (236,20 in.) afstand tussen laadinrichting/last en vrij hangende leidingen houden! •...
Bediening 3 Speciale veiligheidsvoorschriften • Stuurhendel voor het 3e regelcircuit bij het werken met de stapelinrichting altijd vergrendelen – zie hoofdst. Zekering stuurhendel (laadinrichting) en 3e stuurkring mechanisch (serie) op pagina 3-42! • Let beslist op de Belastingtabel voor stapelaar. Overschrijd nooit de maximale belasting! •...
Bediening 3 Veiligheidsvoorschrift bij het werk met stapelinrichting Gevaar! Geen transportritten met opgetilde laadinrichting uitvoeren! Bij transportritten het werktuig steeds licht naar achter naar het voertuig toe inkiepen en zo dicht mogelijk boven de grond houden, let hierbij op de noodzakelijke bodemvrijheid! De in transportstand ingekiepte stapelinrichting wordt bij het omhoog zetten parallel met de laadinrichting bewogen!
3 Bediening Belastingtabel voor stapelaar Gevaar! Om gevaar van ongevallen en schade aan het voertuig te voorkomen, moet de belastingstabel bij stapelwerkzaamheden beslist in acht worden genomen! De belastingstabel bevindt zich aan de achterzijde van het lagerblok van de laadinrichting. De ingekaderde linker getallenreeks A toont de maximale last bij het gebruik op een effen ondergrond (stabiliteit s = 1,25) De ingekaderde rechter getallenreeks B toont de maximale last bij het gebruik op een...
Bediening 3 Last opnemen met de stapelinrichting Let op! Bij de optie 'leidingbreukbeveiliging' controleren dat de laststabilisator (optie) is uitgeschakeld! Bij ingeschakelde laststabilisator is de leidingbreukbeveiliging gedeactiveerd en beveiligt dus niet bij evt. leidingschade het laten zakken van de laadin- richting of uitkiepen van het hulpwerktuig Lading als volgt opnemen •...
3 Bediening Transporteren van lasten met de stapelinrichting Gevaar! Gevaar van ongevallen en verwondingen! Bij transport met beladen, hoog opgetilde stapelinrichting kan de lading omlaagvallen of kan het voertuig kantelen! Na opname van de lading; Laadinrichting neerlaten tot transportstand en stapelinrichting inkiepen Direct voor het neerzetten van de lading, de laadinrichting omhoog bewegen Lasten nooit boven personen wegtillen...
Bediening 3 3.55 Werken met Aanbouwadapter (Opt) Opname en demontage van de aanbouwadapter Gevaar! Controleer alvorens met het werk te beginnen of het werktuig door de vergrendelingscilinder veilig in de snelwisselinrichting vergrendeld is. De borgpennen moeten aan beide kanten van de opnameboringen van het werktuig zichtbaar zijn.
3 Bediening 3.56 Extra stuurkring voor/achter (optie) Overzicht snelkoppelingen 40 l/min (40 – 60 l/min) Voor het bedrijf van de werktuigen met extra hydraulische functies zijn steekkoppelingen aan de achterkant en/of voorkant (laadinrichting) gemonteerd. Mogelijke opties: • Extra stuurkring steekkoppelingen voor 60 l/min en achter 40 l/min •...
Bediening 3 Bediening: extra stuurkring Extra stuurkring 40 l/min (hydraulische pomp 8+8 cm3/cyclus) Het gebruik van de steekkoppelingen is te vinden in de gebruikshandleiding van het werktuig Werktuig in snelwisselinrichting optillen en op de steekkoppelingen B aan de voorkant of op de steekkoppelingen C aan de voor- of achterkant aansluiten Tuimelschakelaar 62 in stand B drukken Serie –...
3 Bediening 3.57 Veiligheidsinrichting leidingbreukbeveiliging (optie) Belangrijke aanwijzing over de leidingbreukbeveiliging De veiligheidsinrichting 'leidingbreukbeveiliging' verhindert het ongeremd neerlaten of uitkiepen van de laadinrichting bij een slang- of pijpbreuk. Aanwijzing! Met het inschakelen van de laststabilisator wordt de leidingbreukbeveiliging automatisch buiten bedrijf gesteld. Om de veiligheidsinrichting te laten werken, moet de laststabilisator uitgeschakeld zijn –...
Bediening 3 3.58 Aanhangkoppelingen (opt) Belangrijke aanwijzing bij het gebruik van een aanhanger Het gebruik van de aanhangkoppeling is enkel toegestaan wanneer voldaan is aan de betreffende specificaties voor hulpwerktuigen (aanhangers). Die zijn opgenomen in de ABE (algemene bedrijfsvergunning), de gegevensbevestiging of het kentekenbewijs.
3 Bediening Beschrijving: automatische aanhangkoppeling • Om de voorgeschreven zwaaihoek in gekoppelde toestand te garanderen, mag de aanhangkoppeling enkel in verbinding met trekogen volgens DIN 11026, DIN 74053 (ISO 1102) of DIN 74054 (ISO 8755) gebruikt worden. Zie typeplaatje B aanhangkoppeling en trekmechanisme van de aanhanger •...
Bediening 3 Aanhanger loskoppelen van het voertuig Ga als volgt te werk: • Voertuig met aanhanger op vlak terrein neerzetten • Parkeerrem (handrem) aantrekken • De motor afzetten • Parkeerrem (handrem) aantrekken • Aanhanger met steunwiel (tandem) of trekmechanisme (2 ashangers) ondersteunen •...
3 Bediening 3.59 Voertuig wegslepen en transporteren Veiligheidsvoorschriften voor het wegslepen Bij het uitvallen van de dieselmotor en/of de hydraulische rijaandrijving kan het voertuig onder de volgende voorwaarden uit de gevarenzone worden weggesleept. • Zich vergewissen van de mogelijke gevaren van het wegslepen en evt. een beroep doen op een sleepdienst of erkende vakgarage voor het wegslepen •...
Bediening 3 Voorbereiding voor het afslepen Hogedrukleidingen aan de regelbare pomp van de rijaandrijving verbinden Laadinrichting tot de transportstand laten zakken De motor afzetten Voertuig beveiligen tegen wegrollen (wielblokken) Ontsteking uitschakelen en sleutel lostrekken Hogedrukleidingen (vooruit/achteruit) op het ventielblok met slangstuk D met de testaansluitingenV en R verbinden Slangstuk zit bij het gereedschapspakket afb.
3 Bediening Voertuig wegslepen Gevaar! Om gevaar van ongevallen te vermijden, moet het wegslepende voertuig beschikken over voldoende trekkracht en een veilig remsysteem. Enkel wegslepen met een trekstang De maten en gewichten van het voertuig in acht nemen – zie hoofdstuk6 'Technische gegevens' op pagina 6-1! Sleepogen –...
Bediening 3 3.60 Voertuig met kraan verladen Veiligheidsvoorschriften voor de kraanverlading Om gevaar van ongevallen en verwondingen te vermijden, moeten bij het verladen van het voertuig de volgende aanwijzingen in acht genomen worden! • Gevarenzone en in een wijde boog er omheen afsluiten. •...
3 Bediening Kraanverlading van het voertuig Voor kraanverlading van het voertuig als volgt te werk gaan • Standaardbak aanbouwen en stevig borgen – – zie hoofdst. Ombouwen naar standaardbak op pagina 3-73– • Rijwerk neutrale stand zetten – zie hoofdst. Voertuig in gebruik nemen op pagina 3-51–...
Bediening 3 3.61 Voertuig op transportvoertuig verladen en transporteren Veiligheidsaanwijzingen voor het verladen op transportvoertuig • Het transportvoertuig moet voldoende gedimensioneerd zijn Zie hoofdstuk Veiligheid "Transport, wegslepen, inladen" op pagina 2-9 De maten en gewichten van het voertuig vindt u in het hoofdstuk 'Technische gegevens' "Gewichten"...
3 Bediening Inladen en vastsjorren van het voertuig Verladen van het voertuig als volgt uitvoeren • Beveilig het transportvoertuig met wielblokken tegen wegrollen • Oprijhellingen aan het transportvoertuig zo aanbrengen, dat een zomogelijk kleine oprijhoek ontstaat - een stijging van 20° niet overschrijden •...
Bediening 3 3.62 Kortstondig stilleggen van het voertuig Voertuig stoppen/neerzetten/parkeren Gevaar! Op stijgende en dalende trajecten kunnen geparkeerde voertuigen wegrollen! Voertuig met parkeerrem (handrem) tegen wegrollen beveiligen! – zie hoofdst. Handrem op pagina 3-50 Voertuig bijkomend met onderlegspieën bij de naar beneden gerichte wielen beveiligen! Voertuig met de bedrijfsrem tot stilstand brengen Rijwerk met toets (...
3 Bediening 3.63 Definitief stilleggen van het voertuig / buitenbedrijfstelling Aanwijzing over het stilzetten Indien de wiellader niet meer voorzien is voor het gebruik conform de voorschriften, moet ervoor worden gezorgd, dat de wiellader volgens de geldende voorschriften wordt stilgelegd, resp. buiten gebruik genomen en wordt verwijderd. Aanwijzing! De uiteindelijke stillegging van het voertuig moet worden uitgevoerd door een erkende vakwerkplaats of een gekeurd afvalverwerkingsbedrijf!
Bedrijfsstoringen Bedrijfsstoringen 4 Bedrijfsstoringen De instructies in de onderstaande tabellen moeten u helpen om storingen te zoeken en ze snel en precies te herkennen, zodat ze verholpen kunnen worden. Let op! Reparatiemaatregelen mogen alleen door geautoriseerde werkplaatsen en geschoold personeel worden uitgevoerd! 4.1 Storingen aan de motor Storingen aan de motor Mogelijke oorzaken...
Pagina 172
4 Bedrijfsstoringen Storingen aan de motor Mogelijke oorzaken pagina Oliepeil te hoog Brandstofkwaliteit is niet in overeenstemming met de voorschriften Brandstofsysteem ontluchten De luchtfilter is vervuild 5-11 Motor heeft te weinig vermogen Onderhoudsschakelaar/-meter luchtfilter defect 5-10 Foutieve klepspeling – Inspuitleiding lekt –...
Onderhoud Onderhoud 5 Onderhoud 5.1 Aanwijzing voor de onderhoudswerkzaamheden Onderhoudspersoneel De inzetbaarheid en levensduur van de wiellader worden in hoge mate door verzorging en onderhoud beïnvloed. • Dagelijkse en wekelijkse onderhouds- en verzorgingswerkzaamheden moeten uitgevoerd worden door een daarvoor opgeleide bestuurder –...
5 Onderhoud Belangrijke aanwijzingen voor de verzorgings- en onderhoudswerkzaamheden • Alle in deze handleiding vermelde gevaren- en veiligheidsaanwijzingen in acht nemen. • De onderhouds- en veiligheidsaanwijzingen in de handleidingen in acht nemen. Gevaar! Gevaar voor letsel door warme of draaiende motor. Geen werkzaamheden aan warme of draaiende dieselmotor uitvoeren.
Onderhoud 5 5.2 Brandstofsysteem Speciale veiligheidsinstructies over het tanken van brandstof • Bij het gebruik van brandstof is voorzichtigheid geboden. Verhoogd brandgevaar! • Voer werkzaamheden aan het brandstofsysteem nooit in de buurt van open vuur of ontvlambare vonken uit. • Rook niet bij werkzaamheden aan het brandstofsysteem en bij het tanken. •...
5 Onderhoud Tankstations Algemeen Tank brandstof alleen bij stationaire tankstations. Brandstof uit vaten of jerrycans is verkeerd meestal verontreinigd. Ook zeer kleine vuildeeltjes veroorzaken • een verhoogde slijtage van de motor • storingen in het brandstofsysteem en juist • een mindere werking van het brandstoffilter Tanken uit vaten Wanneer het tanken uit vaten niet kan worden vermeden, dient u de volgende punten in afb.
Onderhoud 5 5.3 Motorsmeersysteem Motoroliepeil controleren Gevaar! Geen onderhoudswerkzaamheden uitvoeren wanneer de motor heet is. Na afzetten van de motor minstens 10 minuten wachten Veiligheidsbril, beschermende kleding dragen Aanwijzing! Het oliepeil elke 10 bedrijfsuren of dagelijks controleren! De controle voor het starten van de motor uitvoeren! Na het afzetten van de bedrijfswarme motor, de oliepeilcontrole na minimaal 5 minuten uitvoeren! Voertuig horizontaal parkeren...
5 Onderhoud Motorolie bijvullen Let op! Te veel of onjuiste motorolie kan leiden tot beschadiging van de motor! Motorolie niet boven de MAX-markering van de oliepeilstok bijvullen Enkel voorgeschreven motorolie gebruiken – zie hoofdst. Bedrijfsstoffen en smeermiddelen op pagina 5-39 Milieu! Vang lekkende motorolie op in een geschikte bak en verwerk de olie op een milieuvriendelijke manier.
Onderhoud 5 5.4 Motor- en hydraulisch koelsysteem Speciale veiligheidsinstructies voor het onderhoud van het koelsysteem Met de gecombineerde olie-/waterkoeler wordt de dieselmotor en de hydraulische olie van het hydraulische systeem gekoeld. Het expansievat voor het koelwater bevindt zich achter de koeler. Gevaar! Vergiftings- en bijtgevaar! Bij de omgang met antivriesmiddel bestaat inslikgevaar! Bij onbedoeld inslikken onmiddellijk een arts raadplegen...
5 Onderhoud Koelribben van de olie-/waterkoeler reinigen Gevaar! Geen onderhoudswerkzaamheden uitvoeren wanneer de motor heet is. Na afzetten van de motor minstens 10 minuten wachten Veiligheidsbril, beschermende kleding dragen Let op! Vuilophoping op de koelribben vermindert de koelcapaciteit van de koeler. Dit kan leiden tot beschadigingen aan de motor en het hydraulische systeem! Koeler dagelijks controleren op vuilophoping en reinigen In stoffige en vuile werkomstandigheden moet het reinigen vaker gebeuren...
Onderhoud 5 Koelmiddelpeil controleren/bijvullen Aanwijzing! Het koelmiddelpeil om de 10 bedrijfsuren of elke dag controleren. De controle voor het starten van de motor uit te voeren. Koelmiddelpeil controleren Voertuig horizontaal parkeren Motor uitzetten en contactsleutel lostrekken Parkeerrem (handrem) met tuimelschakelaar in het instrumentenpaneel activeren Motorkap openen Koelmiddelpeil op het transparante koelmiddelreservoir B controleren FULL...
5 Onderhoud 5.5 Luchtfilter Let op! Het filterpatroon wordt beschadigd als ze uitgewassen of uitgeborsteld wordt! Om vroegtijdige slijtage van de motor te vermijden, dient op het volgende gelet te worden. Vervuild filterpatroon vernieuwen In geen geval beschadigde filterpatronen opnieuw gebruiken. Ga uiterst proper te werk bij het vervangen van het filterpatroon.
Onderhoud 5 Luchtfilterelement vervangen Ga als volgt te werk: • De motor afzetten • Voertuig tegen het wegrollen beveiligen en contactsleutel aftrekken – zie hoofdstuk3 'Handrem' op pagina 3-50 • Motorachterklep openen • Beide beugelhaken G uit het scharnier van de bovenzijde van de behuizing H naar buiten klappen •...
5 Onderhoud 5.6 V-snaar Gevaar! V-snaar alleen bij stilstaande motor controleren, naspannen of vervangen! Motor uitzetten en contactsleutel lostrekken Sleutel van de accuhoofdschakelaar (optie) aftrekken Let op! V-snaren die scheuren vertonen of sterk uitgezet zijn, veroorzaken motorschade V-snaren dagelijks of om de 10 bedrijfsuren controleren en zo nodig naspannen.
Onderhoud 5 5.7 Hydraulisch systeem Speciale veiligheidsvoorschriften voor het hydraulisch systeem • Voordat met onderhouds- en reparatiewerkzaamheden wordt begonnen, moet de druk worden gehaald van alle leidingen waar hydraulische olie doorstroomt, hiervoor: • Alle hydraulisch beweegbare apparaten op de vloer zetten •...
5 Onderhoud Bewaking hydraulische olie, retourfilter Voor de bewaking van het retourfilter bevindt zich in het dashboard een rood controle- lampje 36 voor de retourdruk en een controlelampje 37 voor de olietemperatuur Let op! Wanneer de weerstand van de oliedoorstroom in het filter te hoog wordt, brandt het controlelampje 36 op het dashboard Filterelement vervangen Bij sterke verontreiniging de hydraulische olie verversen, echter uiterlijk om...
Onderhoud 5 Belangrijke aanwijzingen voor het gebruik van BIOLOGISCHE OLIE • Alleen door de productiefirma getest en uitgeprobeerde BIO-hydraulische vloeistoffen – zie hoofdst. Bedrijfsstoffen en smeermiddelen op pagina 5-39 gebruiken • Over het gebruik van een ander, niet geadviseerd product, dient beslist met de productiefirma te worden overlegd.
5 Onderhoud Hydraulische olie controleren Aanwijzing! Warme hydraulische olie zet sterk uit, controleer daarom alleen in koude toestand Het voertuig op een vlakke ondergrond plaatsen Alle hydraulische cilinders inschuiven Voertuig tegen wegrollen borgen en motor afzetten – zie hoofdstuk3 'Handrem' op pagina 3-50 Oliepeil aan het oliekijkglas A controleren afb.
Onderhoud 5 5.8 Hydraulische drukleidingen controleren Speciale veiligheidsvoorschriften voor de controle van de drukleidingen Gevaar! Voorzichtig bij het controleren van hydraulische leidingen; vooral bij het zoeken naar lekkages! Hydraulische olie die onder hoge druk naar buiten komt, kan door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken.
5 Onderhoud 5.9 Smeringswerkzaamheden - assen Alle hier vermelde smeerpunten moeten met een lithiumverzeept merkvet gesmeerd worden – zie hoofdst. Bedrijfsstoffen en smeermiddelen op pagina 5-39– Pendelaslager van de achteras smeren De achteras van het voertuig is met een pendellager bevestigd. Het lager moet uiterlijk om de 50 bedrijfsuren resp.
Onderhoud 5 5.10 Smeerwerkzaamheden – laadinrichting Smeerplekken op de laadinrichting Smeernippels C (2x) van het lager van de laadinrichting om de 50 bedrijfsuren (of wekelijks) smeren, bij intensief gebruik ook frequenter (dagelijks) afb. 181: Smeerpunten boven op de laadinrichting Smeernippels D (2x) van het lager van de hefcilinder om de 50 bedrijfsuren (of wekelijks) smeren, bij intensief gebruik ook frequenter (dagelijks) Smeernippels E (2x) van het lager van de kiepcilinder om de 50 bedrijfsuren (of wekelijks) smeren met vet, bij intensief gebruik ook frequenter (dagelijks)
Pagina 192
5 Onderhoud Smeernippels G (1x) van het tuimelhendellager iedere 5 bedrijfsuren (of wekelijks) smeren, bij intensief gebruik ook vaker (dagelijks) afb. 184: Smeerpunt kiphefboomlager Smeernippels H (2x) van het lager van de snelwisselinrichting om de 50 bedrijfsuren (of wekelijks) smeren, bij intensief gebruik ook frequenter (dagelijks) afb.
Onderhoud 5 5.11 Onderhoud van het remsysteem Speciale veiligheidsinstructies voor het remsysteem Gevaar! De rem is een veiligheidsonderdeel van de eerste orde! Ondeskundige onderhoudswerkzaamheden aan de reminstallatie kunnen leiden tot uitval! Alle onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de rem mogen alleen worden uitgevoerd door een geautoriseerde werkplaats en geschoold personeel.
5 Onderhoud 5.12 Banden dagelijkse bandencontrole Gevaar! Herstelwerkzaamheden aan banden en velgen mogen alleen door personeel of in hiertoe bevoegde werkplaatsen worden uitgevoerd! Aanwijzing! De regelmatige controle van de banden: • verhoogt de bedrijfsveiligheid • verhoogt de levensduur van de banden •...
Onderhoud 5 Wielen wisselen Gevaar! Er mogen alleen wielen en banden wordt gebruikt die voor deze wiellader ter beschikking worden gesteld! – zie hoofdstuk6 'Banden' op pagina 6-9 Na elke wiel- of bandenverwisseling controleren of de wielmoeren stevig vastzitten Let op! Bij incorrecte omgang met zware wielen kunnen de schroefdraden van de wielbouten beschadigd raken! Geschikte montagehulpen zoals bijv.
5 Onderhoud 5.13 Onderhoud: verwarmings- en ventilatie-installatie Belangrijke aanwijzing voor de verwarmings- en ventilatie-installatie De verwarmingsinstallatie van het voertuig is met een fijnstoffilter uitgerust. De door de verwarmingsblazer aangezogen verse lucht wordt door de fijnstoffilter gereinigd. Met toenemende vervuilingsgraad van het filter neemt de uit de luchtmondstukken stromende hoeveelheid verwarmde lucht af en het fijnstoffilter moet evt.
Onderhoud 5 Fijnstoffilter reinigen/vervangen (vanaf bouwjaar 43/2013) Het fijnstoffilter bevindt zich onder de stuurkolom in een schuiflade. Reiniging van het filter als volgt uitvoeren: Kartelschroeven A demonteren Schuiflade B met fijnstoffilter uittrekken Fijnstoffilter C wegnemen en controleren op beschadiging Fijnstoffilter op een plaat aan beide zijden uitkloppen, evt. met perslucht van binnen naar buiten uitblazen of met water uitwassen en laten drogen Fijnstoffilter om de 500 bu (bedrijfsuren) door een nieuw exemplaar vervangen Bij hoge hoeveelheid stof moet het fijnstoffilter meermaals worden gewisseld...
5 Onderhoud 5.14 Onderhoud: Elektrische installatie Belangrijke instructie Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de elektrische installatie (ook de accu) mogen alleen door geschoold personeel en/of een erkende vakwerkplaats worden uitgevoerd! Veiligheidsinstructies voor de elektrische installatie en de accu De accu bevat zwavelzuur. Het zuur mag niet in contact komen met de huid, ogen, kleding of het voertuig.
Onderhoud 5 Accu controleren/vervangen De accu is onderhoudsarm en bij normaal gebruik moet er geen vloeistof bijgevuld worden. Het vloeistofpeil in de accu moet echter wel regelmatig gecontroleerd worden. Het vloeistofpeil moet zich tussen de markeringen MIN en MAX bevinden. Gevaar! Bij het opladen en bij normaal gebruik van accu's komt er in de cellen een zuurstof-/waterstofmengsel tot stand, dat kan leiden tot gevaar voor explosies...
5 Onderhoud Accu vervangen De accu A bevindt zich in de motorkuip voor de koeler. Accu als volgt vervangen • Laadinrichting tot de grond omlaag brengen • Parkeerrem (handrem) bedienen • Ontsteking uitschakelen en sleutel lostrekken • Motorkap openen • Sleutel van accuhoofdschakelaar (opt.) lostrekken –...
Onderhoud 5 Regelmatige controle en verzorgingswerkzaamheden aan de elektrische installatie Dagelijkse controle voor elke rit • Is de verlichting in orde? • Functioneren de signaal- en waarschuwingsinrichtingen? • Werkt het afleestoestel en werken de controlelampjes in het instrumentenpaneel? Defecte gloeilampen vervangen Wekelijkse controle •...
5 Onderhoud Hoofdzekeringskast met schakelrelais controleren/vervangen Het hoofdzekeringenkastje met de vermogensrelais en gloeitijd-regeleenheid is in het motorcompartiment rechts op de achterwand aangebracht Ontsteking uitschakelen en accukabel afklemmen Afdekking op de zekeringkast demonteren Aanduidingen en vermogensinformatie van de hoofdzekering en relais –...
Onderhoud 5 5.15 Onderhoudswerkzaamheden Belangrijke veiligheidsaanwijzingen voor het reinigingswerk De onjuiste keuze van reinigingsapparaten en -middelen kunnen de veiligheid van het voertuig verminderen en kunnen de gezondheid van het reinigingspersoneel in gevaar brengen. Daarom moet u onderstaande instructies beslist opvolgen. Let op! Voertuigen met corrosiebescherming ("agressieve media") moeten apart gereinigd worden!
5 Onderhoud Reinigen: Bestuurderscabine binnen Let op! Bestuurderscabine binnen niet met een hogedrukreiniger, stoomspuiter of sterke waterstraal reinigen! Water onder hoge druk kan indringen in de voertuigelektronica en kan tot kortsluiting leiden, evenals afdichtingen beschadigen en bedieningselementen (contactslot) buiten werking zetten! Wij adviseren u de volgende hulpmiddelen te gebruiken voor het reinigen van de cabine: •...
Onderhoud 5 Reinigen: deursloten en deurvergrendelingen Deursloten, deurvergrendelingen en scharnieren schoon houden Scharnieren en beweegbare delen evt. met spuitolie inspuiten Reinigen: Veiligheidsgordel Gevaar! Verwondingsgevaar! Vuile gordelbanden, vooral bij automatische gordels, verhinderen het oprollen en brengen de veiligheid van de bestuurder in gevaar! Vervuilde gordelbanden reinigen en alleen in droge toestand oprollen.
5 Onderhoud Reinigen: Motorruimte Gevaar! Pas op, draaiende delen – gevaar voor ongevallen. Geen reinigingswerkzaamheden uitvoeren wanneer de motor loopt. Na afzetten van de motor minstens 10 minuten wachten Bij onderhoudswerkzaamheden veiligheidshandschoenen en -kleding dragen Let op! Voor reiniging van de motor met water- of stoomstraal moet de motor afgekoeld zijn.
Onderhoud 5 5.17 Onderhoud: Zelfstandige aanhangkoppeling (opt) Aanhangkoppeling reinigen en smeren Let op! Alvorens te reinigen met hogedrukwaterapparatuur moet de koppelingsbout in de aanhangkoppeling gesloten zijn. Na de reiniging koppelingsbout en steunring navetten • Vóór ingebruikname en na lang gebruik de koppelingsbout, de steunring en het trekoog met taai, waterbestendig vet (EP3) insmeren •...
Onderhoud 5 Onderhoud 5.18 Reiniging en onderhoud 'agressieve middelen' (optie) Voor werkzaamheden in het bereik 'agressieve middelen' (bijv. bij contact met zout) is het voertuig in de fabriek met een speciaal anticorrosiemiddel behandeld. Omdat de corrosiebescherming voortdurend onderhevig is aan externe invloeden, bijv. door vervuiling en reiniging, blijft de werkzaamheid alleen behouden, als de bescherming regelmatig gecontroleerd en indien nodig vernieuwd resp.
Onderhoud 5 Instandhouding van de corrosiebescherming Veiligheidsvoorschriften • Bij het gebruik van alle chemische substanties bijv. oplosmiddel, wassen etc. moeten de speciale veiligheidsvoorschriften in acht genomen worden die voor het product gelden (veiligheidsgegevensblad). • Bij gebruik van lichtvluchtige en licht ontvlambare roestbeschermings- of oplosmiddelen: •...
5 Onderhoud Aanbrengen van de corrosiebeschermfilm Bij het aanbrengen van de corrosiebeschermfilm moeten de volgende instructies in acht worden genomen: Let op! Alle niet te behandelen onderdelen en bevestigingsvlakken – zie hoofdst. Behandelde onderdelen op pagina 5-36– nauwkeurig bedekken • ANTICORIT BW 366 kan met een penseel, onderdompelen en met alle in de handel verkrijgbare sproeiapparaten worden aangebracht.
Onderhoud Onderhoud 5 5.19 Bedrijfsstoffen en smeermiddelen Jaargetijde/ Aggregaat / toepassing Brandstof Specificatie Vulhoeveelheden temperatuur 10W-40; EO1040B Het hele jaar Motorolie Dieselmotor 7,2 l met oliefilter 5W-30 +/-30 °C HVLPD 46 (HYD0530 Het hele jaar Hydraulische olie Hydraulische installatie, HVLPD 32 +/-30 °C hydraulische tank hydrauli- ca.
5 Onderhoud 5.20 Symboolverklaring bij de onderhoudssticker Symbool Verklaring Lees alvorens met onderhoudswerkzaamheden te beginnen, de veiligheidsvoorschriften in de gebruikshandleiding. Lees alvorens met onderhoudswerkzaamheden te beginnen, het hoofdstuk 'Onderhoud' in de gebruikshandleiding. Controleer de verlichting op werking. Controleer de banden op beschadigingen, controleer de luchtdruk en het bandenprofiel. Controleer de werking van de stuurinrichting, synchroniseer de stuurinrichting.
Onderhoud 5 5.21 Onderhoudssticker Aangebracht: op het lagerblok – laadinrichting 10 h Täglich Daily Tous les jours 50 h 5-41 BA 348-01 * 2.0 * 34801b511.fm...
Onderhoud 5 Onderhoud 5.22 Onderhoudsschema Belangrijke aanwijzing over het onderhoudsschema Voor onderhoudswerkzaamheden aan het hulpwerktuig wordt ook verwezen naar de bedienings- en onderhoudshandleiding van de fabrikant van het hulpwerktuig. Voor de erkenning van garantieclaims moeten de onderhoudswerkzaamheden, afleve- ringsinspectie, 1e controle na 100 bu, 2e controle na 500 bu en om de 1500 bu (jaarlijks) uitgevoerd worden door een erkende vakgarage.
Pagina 215
Onderhoud 5 Garage Bediener/ Garage Bestuurder Beschrijving van de werkzaamheden Overige controle en inspectiewerkzaamheden ( • Brandstof- waterafscheider controleren, evt. water aflaten • Klepinstelling (motorbesturing) controleren; zo nodig instellen • Accu: laadtoestand controleren, evt. opladen • Verwarming: fijnstoffilter reinigen, evt. vervangen •...
Pagina 216
5 Onderhoud Garage Bediener/ Garage Bestuurder Beschrijving van de werkzaamheden Functiecontrole ( • Handrem • Stuurinrichting synchroon plaatsen van de wielen • Elektrische installatie - verlichting, controlelampjes, waarschuwingsinstallatie, ruitenwissersysteem (optie) • Startonderbreker (optie) • Bestuurdersstoel, veiligheidsgordel • Stoelcontactschakelaar (optie) • Vergrendeling en zekering: cabinedeur, zijvenster, motorkap •...
Technische gegevens 6 6.5 Voorste / achterste as Vooras Model wiellader 348-01 Model Asdrager stijf op het raam stevig vastgeschroefd Differentieelblokkering Aandrijfkracht wordt hydraulisch gelijkmatig over (opt) alle 4 wielmotoren verdeeld Fuseepenhoek 7° Fusee-dwarshelling 1° Stuuruitslag 38° Voorsporing 0 mm Spoorbreedte 940 mm / 1016 mm...
6 Technische gegevens 6.6 Remmen Bedrijfsrem Model wiellader 348-01 Model Hydrostatische remwerking Rem-inchpedaal: voetbediende hydrostatische remwerking Werking via het rijwerk met aanvullende activering van de handrem in de wielmotoren (vooras) Handrem Model wiellader 348-01 Accumulator-rem , met elektrische bediening Model (tuimelschakelaar in het instrumentenpaneel) Montageplaats In de wielmotoren van de vooras...
6 Technische gegevens Snelheid: hef- en kiepcilinder Model wiellader 348-01 /cyclus 20 l/min bij 2600 min Hydraulische pomp 8 cm Omhoog brengen 6,0 sec. Hefcilinder Omlaag brengen 4,3 sec. inkiepen 2,4 sec. Kiepcilinder uitkiepen 1,5 sec. Nuttige verbruikerdruk aan de 3e stuurkring Model wiellader 348-01 Hydraulische pomp Functie...
6 Technische gegevens Hoofdzekeringenkastje met relais Het hoofdzekeringenkastje met de vermogensrelais en gloeitijd-regeleenheid is in het motorcompartiment rechts op de achterwand aangebracht Zekering nr. Nominale stroom (A) Beschermde kring 80 A Hoofdzekering (voertuig) Voorgloeien, startmotor, neerzet-hefmag- 40 A neet Relais nr. Beschermde kring Voorgloeien afb.
6 Technische gegevens 6.12 Geluidsmeting Model wiellader 348-01 Gemeten waarde 100 dB Gegarandeerde waarde 101 dB Geluidsniveau bij het oor van de bestuurder 82 dB bestuurderscabine Geluidsniveau bij het oor van de bestuurder 84 dB ROPS-beugel Aanwijzing De geluidsvermogenniveau-ruismeting vond plaats volgens de EG-richtlijn 2000/14 EG.
6 Technische gegevens 6.16 Nuttige belasting – draaglasten Laadinrichting met bak Model wiellader 348-01 Bakinhoud volgens 0,35 m ISO 7546 volgeladen Kieplast 1250 kg 1, 2 Nuttige belasting 640 kg Bakbreedte 1250 mm 3, 4 Storthoogte 2250 mm 3, 4 Bakpennenhoogte 2790 mm Stortbreedte...
Technische gegevens 6 Aanhanglast / steunlast - aanhangerkoppelingen (opt) Trekmachines voor land- en Toegestane Toegestane bosbouw richtlijn 2003/37 EG aanhanglast steunlast Aanhanger zonder rem 400 kg Aanhanger met rem 75 kg (een as geremd) 1750 kg Aanhanger met rem (alle assen geremd) Kogelkop 1750 kg 75 kg...
6 Technische gegevens 6.17 Afmetingen met bak 1360 1525 1195 1200 4080 afb. 195: Voertuigafmetingen met bak Model wiellader 348-01 1, 2 – Totale lengte 4080 mm 1, 3, 4 – Totale breedte 1200 mm 4, 6, 7 – Totale hoogte met bestuurderscabine 1980 mm 4, 7 –...
Technische gegevens 6 6.18 Afmetingen met stapelinrichting afb. 196: Voertuigafmetingen met stapelinrichting Model wiellader 348-01 1, 2 2790 mm Stapeldraaipunt 1, 2 Stapelhoogte 2680 mm Inkiephoek in transportstand 17° Uitkiephoek 75° Draaicirkel met stapelinrichting – 2950 mm (vorktanden horizontaal in transportstand) met bandenmaat 27x8.5-15 + 10 mm bandenmaat 28x9.00-15 / + 30 mm bandenmaat 315/55 R16 / + 30 mm bandenmaat 10R 16.5 / + 40 mm bandenmaat 10-16.5 S-K02...
Pagina 232
6 Technische gegevens Notities: 6-16 BA 348-01 * 2.0 * 34801b610.fm...
Pagina 234
Trefwoordenregister Elektrische aggregaten ..............6-7 Neerzetten Extra stuurkring voor/achter (optie) ........3-108 Grijper uit de snelwisselinrichting ........3-88 Standaardbak uit snelwisselinrichting ........3-75 Stapelinrichting uit de snelwisselinrichting ......3-97 Garantie en aansprakelijkheid ...........1-3 Noodneerlating ................3-71 Gebruik van de wiellader met werktuig ........1-12 Nooduitgang bestuurderscabine ..........3-16 Gebruikshandleiding Nuttige belasting –...
Pagina 235
Trefwoordenregister Reinigen Technische gegevens ..............6-1 Binnenkant van de cabine ..........5-32 Aanhaalmomenten ............6-11 Veiligheidsgordel ...............5-32 Afmetingen met bak ............6-14 Relais ..................6-8 Afmetingen met stapel ............6-15 Rem-inchpedaal ..............3-48 Assen ..................6-3 Remsysteem Banden ................6-9 Veiligheidsvoorschriften ............5-21 Elektrische installatie ............6-7 Richtingaanwijzer ..............3-59 Extra stuurkring (optie) ............6-6 Rijbewijs ..................1-9 Frame ..................6-1 Rijden met standaardbak...
Pagina 236
Trefwoordenregister Veiligheidsaanwijzing Waarschuwingsaanduiding ............1-11 Gebruik laadbak ............3-76, 3-88 Waarschuwingsinstallatie ............3-59 Kraanverlading ..............3-117 Wegslepen en transporteren ..........3-114 Onderhoud .................2-10 Werkingscontrole van alle bedieningselementen .....3-41 Verladen op transportvoertuig .........3-119 Werklamp .................3-58 Voertuig wegslepen ............3-114 Werkzaamheden Veiligheidsgordel ..............3-23 Afgraven/uitgraven in harde bodem ........3-83 Veiligheidsvoorschriften .............2-1 Afgraven/uitgraven in zachte bodem .........3-82 Aanduiding van waarschuwingen ........2-1...
Pagina 237
De KRAMER-WERKE GmbH werkt constant aan de verbetering van haar producten in het kader van de technische verdere ontwikkeling. Daarom zijn wijzigingen in de afbeeldingen en beschrijvingen in deze documentatie voorbehouden, zonder dat daardoor aanspraak op wijzigingen aan reeds geleverde machines kan worden afgeleid.
Pagina 238
Kramer-Werke GmbH Wacker-Neuson-Straße 1 D-88630 Pfullendorf Tel. 0080090209020 email info@kramer.de www.kramer.de Bestelnr. 1000303466 Taal [nl]...