2 Veiligheidsvoorschriften
2.4 Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik
Normaal gebruik
2-6
• Doe niets waardoor de veiligheid kan worden beïnvloed.
• Alvorens met de werkzaamheden te beginnen moet u eerst vertrouwd raken met het
werkterrein. Onder de werkomgeving vallen bijv. hindernissen in het werk- en
verkeersbereik, het draagvermogen van de vloer en noodzakelijke beveiligingen van de
werklocatie t.o.v. het openbaar verkeer.
• Neem maatregelen om ervoor te zorgen dat het voertuig alleen wordt gebruikt wanneer
het veilig is en goed werkt.
Het voertuig enkel gebruiken als alle veiligheidsinrichtingen en inrichtingen die relevant
zijn voor de veiligheid, bijv. losmaakbare veiligheidsinrichtingen, geluiddemping,
afzuiginrichtingen enz. voorhanden zijn en goed functioneren.
• Controleer het voertuig ten minste één keer per dag/ploeg op zichtbare beschadigingen
en gebreken. Opgetreden veranderingen (inclusief veranderingen van het
bedrijfsgedrag) onmiddellijk bij de verantwoordelijke post/persoon melden.
Voertuig indien nodig meteen uitzetten en beveiligen.
• Bij functiestoringen voertuig onmiddellijk uitzetten en beveiligen. Storingen onmiddellijk
laten verhelpen.
• Start en bedien het voertuig uitsluitend vanaf de bestuurdersstoel.
• Vóór het verlaten van de bestuurdersplaats moet de parkeerrem (handrem)
aangetrokken en de dieselmotor afgezet worden.
• Voer in- en duitschakelprocessen uit zoals beschreven in de gebruikshandleiding en let
op de controlelampjes.
• Controleer alvorens het voertuig/extra hulpwerktuig in bedrijf te stellen
(inschakelen/starten) of niemand gevaar loopt wanneer het voertuig/extra hulpwerktuig
in bedrijf wordt gesteld.
• Controleer voor het rijden, ook na werkonderbrekingen, of de remmen, de stuurinrichting,
de waarschuwingsinrichting en de verlichting goed werken.
• Controleer alvorens het voertuig te verplaatsen altijd of de toebehoren en de
hulpwerktuigen veilig zijn aangebracht/bevestigd om ongevallen te voorkomen.
• Bij het rijden op de openbare weg en pleinen dienen de geldende verkeersrechtelijke
voorschriften te worden opgevolgd en moet het voertuig zo nodig van tevoren in een
zodanige staat worden gebracht dat het voldoet aan de eisen om aan het wegverkeer
deel te mogen nemen.
• Schakel bij slecht zicht en wanneer het donker is altijd de verlichting in.
• Het is verboden personen met de hulpwerktuig
en op te tillen, neer te zetten of te vervoeren.
• Het aanbouwen van een mankooi resp. een werkbordes is verboden.
(Aanbouwen alleen op aanvraag bij de firma KRAMER-WERKE)!
• Let bij het rijden door onderdoorgangen, over bruggen, door tunnels of onder
bovengrondse leidingen etc. altijd op voldoende afstand.
• Houd altijd voldoende afstand tot de rand van bouwputten en bermen.
• Let bij werkzaamheden in gebouwen/afgesloten ruimtes op de
• doorrijhoogte
• breedte van de ingangen en
• maximale belasting van de bodem
• Zorg voor voldoende ventilatie van de ruimte: vergiftigingsgevaar!
BA 348-01 * 2.0 * Sicherheit_Radlader.fm