LET OP: Na de initiële instelling moet, als het wegen
van de lading een fout oplevert, deze waarde worden
aangepast.
LET OP: Voorbeeld: Als 3.000 kg is ingevoerd, maar
de werkelijke lading weegt 2.900 kg, referentielading
instellen op 2.900 kg; als de lading 3.100 kg weegt,
waarde instellen op 3.100 kg.
5. Nul-instelling
In deze stap wordt het gewicht van de onbeladen
voorbouw op nul ingesteld. Zorg dat de mast
onbelast is en hef de mast ca. 300 mm verticaal
boven de grond.
Druk op deze toets om de instelling op te
slaan en naar de volgende stap te gaan.
Druk op deze toets om naar de vorige
stap te gaan.
6. Referentielading heffen
Plaats een referentielading die net zo zwaar is als
u zojuist hebt ingesteld op het aanbouwdeel
(bijvoorbeeld de vorken).
Zorg dat de zwaartepunten van het aanbouwdeel
en de referentielading samenvallen.
Hef de mast ca. 300 mm verticaal boven de grond.
Als het voertuig niet meer trilt na het heffen van de
lading, drukt u op de toets Enter.
Druk op deze toets.
7. Kalibratie beëindigen
Nadat
u
alle
uitgevoerd, verschijnt enige tijd een bepaalt getal
met een knipperende melding "C._End" in het
display en vervolgens wordt de weegschaalmodus
weer gestart.
De initiële instellingen voor de laadcel zijn nu
voltooid.
Gebruik dit apparaat na de lading geheel te
hebben laten zakken waarbij de indicator 0 kg aan
moet wijzen.
73
Hoofdstuk Gebruik
bovenstaande
stappen
hebt