– Zorg er steeds voor dat u het voertuig correct parkeert op het vlakste stuk van
het terrein. Zet de schakelhendel in de PARKEER-stand, stop de motor en
verwijder de sleutel voor u het voertuig verlaat.
– Als parkeren op een helling onvermijdelijk is, wordt aanbevolen een grote
steen of een soortgelijk voorwerp achter een wiel te plaatsen om te voorko-
men dat het wiel verschuift.
– Ga er nooit van uit dat het voertuig overal veilig zal geraken. Door onver-
wachte terreinveranderingen, zoals putten, laagtes, glooiingen, zachtere of
hardere "grond" of andere onregelmatigheden kan het voertuig kantelen of
onstabiel worden. Rijd traag en observeer altijd het terrein voor u om dit te
voorkomen. Dreigt het voertuig toch te kantelen of om te kiepen, dan moet u
onmiddellijk sturen in de richting waarnaar het kantelt! Probeer nooit een kan-
telend voertuig te stoppen met uw armen of benen. U behoort uw ledematen
binnen de kooi of de ROPS (beschermende structuur bij kantelen) te houden.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
VEILIG GEBRUIK - VERANTWOORDELIJKHEDEN
19