Belangrijke informatie Introductie Dit is de installatiehandleiding voor de 2X-A Series brandmeldcentrales, repeaterpanelen en ontruimingscentrales. Lees deze instructies en alle verwante documentatie volledig voordat u dit product installeert of in gebruik neemt. Firmwarecompatibiliteit Dit document bevat informatie over centrales met firmwareversie 4.0 of hoger. Dit document mag niet worden gebruikt als installatie-, configuratie- of bedienings- handleiding voor centrales met een oudere firmwareversie.
Waarschuwingen en disclaimers met betrekking tot de producten DEZE PRODUCTEN ZIJN BEDOELD VOOR VERKOOP AAN EN INSTALLATIE DOOR GEKWALIFICEERDE BEROEPSKRACHTEN. CARRIER FIRE & SECURITY B.V. GEVEN GEEN GARANTIE DAT EEN PERSOON OF ENTITEIT DIE DIENS PRODUCTEN AANSCHAFT, WAARONDER "GEAUTORISEERDE DEALERS" OF "GEAUTORISEERDE WEDERVERKOPERS", OP DE JUISTE WIJZE ZIJN OPGELEID OF VOLDOENDE ERVARING HEBBEN OM PRODUCTEN MET BETREKKING TOT BRAND EN BEVEILIGING OP DE JUISTE WIJZE TE INSTALLEREN.
Pagina 6
Productsymbolen Op het product worden de volgende symbolen gebruikt. Dit symbool geeft aan dat voorzichtigheid moet worden betracht wanneer het apparaat of de bediening nabij de plek van het symbool wordt gebruikt. Dit symbool geeft aan dat de installatiehandleiding moet worden geraadpleegd wanneer het apparaat of de bediening nabij de plek van het symbool wordt gebruikt.
Hoofdstuk 1 Introductie Overzicht Dit hoofdstuk bevat inleidende informatie over uw centrale, de bedieningselementen en de indicatie-LED's. Inhoud Productassortiment 2 Productcompatibiliteit 4 Productoverzicht 5 Gebruikersinterface 5 Bedieningselementen en indicatie-LED's aan de voorkant van de centrale 7 LCD-bediening en indicatoren 13 Geluidssignalen 16 Condities 17 Installatiehandleiding serie 2X-A...
Hoofdstuk 1: Introductie Productassortiment De serie 2X-A omvat centrales met de volgende voedingsopties: • Centrales in kleine behuizingen met een uitgang van maximaal 4 A • Centrales in grote behuizingen met een uitgang van maximaal 6 A • Centrales in grote behuizingen met een uitgang van maximaal 10 A (P-varianten) Het complete assortiment centrales is weergegeven in de volgende tabellen.
Hoofdstuk 1: Introductie Model Omschrijving 2X-AF2-SCFB Adresseerbare SS 3654-brandmeldcentrale met twee lussen met doormelding en besturingsapparaat [1] 2X-AFR Adresseerbaar brandalarm repeaterpaneel 2X-AFR-FB Adresseerbaar brandalarm repeaterpaneel met doormelding en besturingsapparaat [1] Omvat een brandsleutel. Tabel 3: Centrales in grote behuizingen met een uitgang van maximaal 10 A (P-varianten) Model Omschrijving 2X-AE2-P...
Hoofdstuk 1: Introductie Productcompatibiliteit Producten die compatibel zijn met deze centrales worden weergegeven in het meegeleverde productcompatibiliteitsoverzicht. Alleen de producten die worden vermeld in het compatibiliteitsoverzicht zijn gegarandeerd compatibel. Ga naar firesecurityproducts.com om het nieuwste productcompatibiliteits- overzicht te downloaden. Installatiehandleiding serie 2X-A...
Hoofdstuk 1: Introductie Productoverzicht Dit onderwerp biedt een inleiding voor de gebruikersinterface van de centrale, de LCD, de bedieningselementen en de indicatie-LED's. Zie "Bedieningselementen en indicatie-LED's aan de voorkant van de centrale" op pagina 7 voor een gedetailleerd overzicht van de bedieningselementen en indicatie-LED's op het voorpaneel Gebruikersinterface Afbeelding 1: De gebruikersinterface van de brandmeldcentrale (met bediening voor...
Pagina 12
Hoofdstuk 1: Introductie Afbeelding 2: Gebruikersinterface ontruimingscentrale Indicatie-LED Voeding Knop en indicatie-LED Stop zoemer Indicatie-LED Algemene test Knop en indicatie-LED Signaalgevers Aan/Uit Indicatie-LED Algemeen uit Indicatie-LED Storing systeem Indicatie-LED Algemene storing Indicatie-LED Accuspanning te laag Indicatie-LED Alarm Indicatie-LED Aardingsstoring 6. LCD Indicatie-LED Storing voeding 7.
Hoofdstuk 1: Introductie Tabel 4: Geconfigureerde wijzigingen van interfaceknoppen en indicatie-LED's Item EN 54 NEN 2575 Alle uitgangsgroepen Aan/Uit Aan/Uit voor alle ontruimingsgroepen Programmeerbare uitgangsgroep Signaalgevers voor ontruimingszone Aan/Uit Aan/Uit [1] Signaalgevers Aan/Uit Brandmeldsignaalgever Aan/Uit [1] Als de ontruimingscentrale in de NEN 2575-modus bediend wordt, kunnen alleen signaalgeveruitgangsgroepen aan de programmeerbare knop Aan/Uit worden gekoppeld.
Pagina 14
Hoofdstuk 1: Introductie Bedieningselement/ Kleur Omschrijving Indicatie-LED indicatie-LED Knop en indicatie-LED Geel Schakelt de eerder ingestelde doormeldvertraging in of Doormelding uit. Annuleert een vertraging tijdens het aftellen en vertraging activeert de doormelding. Een continu brandende indicatie-LED geeft aan dat er een vertraging is geconfigureerd en ingeschakeld.
Pagina 15
Hoofdstuk 1: Introductie Bedieningselement/ Kleur Omschrijving Indicatie-LED indicatie-LED Knop en indicatie-LED Geel Schakelt een eerder geconfigureerde Signaalgevers signaalgeververtraging in of uit. Annuleert een vertraging vertraging tijdens het aftellen en activeert signaalgevers. Een continu brandende indicatie-LED geeft aan dat er een signaalgeververtraging is geconfigureerd en ingeschakeld.
Pagina 16
Hoofdstuk 1: Introductie Bedieningselement/ Kleur Omschrijving Indicatie-LED indicatie-LED Knop en indicatie- Rood De indicatie-LED geeft aan wat er gebeurt wanneer de LED Signaalgevers knop wordt ingedrukt. Aan/Uit Als de indicatie-LED brandt (knipperend of continu), worden door het indrukken van de knop de signaalgevers gestopt.
Hoofdstuk 1: Introductie Bediening en indicatie-LED's op de ontruimingscentrale Onderstaande tabel bevat informatie over de extra bedieningselementen en indicatie-LED's voor ontruimingscentrales. Opmerking: Als de ontruimingscentrale in de NEN 2575-modus wordt bediend, kunnen alleen signaalgeveruitgangsgroepen aan de programmeerbare knop Aan/Uit worden gekoppeld. Tabel 6: Bedieningselementen en indicatie-LED's op de ontruimingscentrale Bedieningselement/ Kleur...
Hoofdstuk 1: Introductie Indicatie-LED's uitgangsgroep De centrale kan worden geconfigureerd voor meerdere uitgangsgroepen voor signaalgever, doormelding of besturingsapparaat. Een aantal zones kan dezelfde indicatoren gebruiken. Wanneer zulke zones dezelfde status hebben, wordt deze status aangegeven. Bij een tegenstrijdige status wordt de status met de hoogste prioriteit weergegeven.
Hoofdstuk 1: Introductie LCD-bediening en indicatoren Afbeelding 3: LCD-bediening en indicatoren 1. Indicatie dag-/nachtmodus 2. Systeemdatum en -tijd (en aftelling actieve doormeldvertraging of uitgebreide doormeldvertraging) 3. Netwerkstatus centrale (zelfstandig, via netwerk, repeaterpaneel) 4. Teller voor actuele alarm-, storing- en conditiegebeurtenissen 5.
Pagina 20
Hoofdstuk 1: Introductie Pictogrammen op de LCD De pictogrammen op de LCD worden hieronder weergegeven. Tabel 7: LCD-pictogrammen en omschrijvingen Pictogram Omschrijving Dit pictogram geeft aan dat de primaire gevoeligheids- Dagmodus (netwerk) modus voor centrales in het brandmeldnetwerk de dagmodus is. Dit pictogram geeft aan dat de gevoeligheidsmodus voor de lokale centrale de dagmodus is.
Pagina 21
Hoofdstuk 1: Introductie Pictogram Omschrijving Dit pictogram geeft een handbrandmelder-alarm Handbrandmelder alarm (sprinkler) aan. (sprinkler) [1] Dit pictogram geeft een handbrandmelder-alarm Handbrandmelder alarm (huisalarm) aan. Dit is een lokaal alarm zonder (huisalarm) [1] activering van de doormelding. [1] Deze pictogrammen worden in het berichtweergavegebied getoond met de meldingsgegevens. [2] Er is een maximale limiet van 512 gebeurtenissen van toepassing op elk type gerapporteerde gebeurtenis.
Hoofdstuk 1: Introductie Geluidssignalen De zoemer van de centrale fungeert als akoestische indicator voor het signaleren van systeemgebeurtenissen. Let op: De informatie in de onderstaande tabel beschrijft de standaard- configuratie. De zoemer van de centrale kan zo worden geconfigureerd dat hij niet wordt geactiveerd bij brandalarm, storing, toestand of externe verbindingsgebeurtenissen (zie "Zoemer"...
Hoofdstuk 1: Introductie Condities Een overzicht van de systeemgebeurtenissen die als condities zijn opgeslagen, wordt hieronder getoond. Tabel 9: Systeemgebeurtenissen aangemeld als condities Type conditie Omschrijving Waarschuwing Een melder bevindt zich in de alarmmodus maar het systeem wacht op nog een alarmgebeurtenis om het groepsalarm te bevestigen.
Pagina 24
Hoofdstuk 1: Introductie Type conditie Omschrijving Vooralarm Een melder (en de overeenkomende groep) bevindt zich in vooralarm. Vertragingen voor signaalgevers, Een signaalgever-, doormeld- of besturingsapparaat- doormelding en besturingsapparaat vertraging wordt in- of uitgeschakeld. Tests Een functie van de centrale of een melder wordt getest. [1] Deze type condities zijn alleen van toepassing als een bluscentrale in het brandmeldnetwerk wordt opgenomen.
Hoofdstuk 2 Installatie Overzicht Dit hoofdstuk bevat gedetailleerde installatie- en aansluitgegevens voor uw centrale. Let op: Dit product moet worden geïnstalleerd en onderhouden door geautoriseerd personeel volgens de norm CEN/TS 54-14 (of de overeen- komende nationale norm) en eventuele andere toepasselijke regelgeving. Inhoud Elektrische veiligheid 20 Behuizing en PCB-indeling 21...
Hoofdstuk 2: Installatie Elektrische veiligheid WAARSCHUWING: Gevaar van elektrocutie. Om persoonlijk letsel of dood door elektrocutie te vermijden, dient u alle stroomtoevoer af te sluiten en opgeslagen energie te ontladen voordat u apparatuur installeert of verwijdert. Let op: Gevaar voor schade aan de apparatuur. Dit product is gevoelig voor elektrostatische ontlading.
Hoofdstuk 2: Installatie Behuizing installeren Installatielocatie van de centrale Installeer de centrale op een locatie waar geen bouwstof en vuil aanwezig is, en die niet blootstaat aan hoge temperaturen en vochtigheid. Zie Hoofdstuk 5 "Technische specificaties" op pagina 151 voor meer informatie over de bedrijfstemperatuur en de specificaties voor de relatieve vochtigheid.
Hoofdstuk 2: Installatie Behuizing op muur bevestigen Bevestig de behuizing aan de muur met vijf M4 × 30- schroeven en vijf Ø 6 mm- muurpluggen, zoals in Afbeelding 8 wordt getoond. Afbeelding 8: Locatie van de montagegaten Ga als volgt te werk om de behuizing op de muur bevestigen: 1.
Hoofdstuk 2: Installatie Menu-inserts toevoegen Voeg de interfacemenu's voor de centrale op onderstaande wijze toe. Afbeelding 9: Menu-inserts toevoegen De inserts dragen de nummers 1 en 2F/2E en worden op de aangegeven locatie ingevoegd (met de bedrukte zijde naar de voorkant van de centrale gericht). Vergeet bij ontruimingscentrales niet om omschrijvingen toe te voegen voor elke uitgangsgroep die aan de programmeerbare knoppen voor insert 2E toegewezen zijn.
Hoofdstuk 2: Installatie De kabel voor de gebruikersinterface aansluiten Sluit de kabel voor de gebruikersinterface zoals hieronder afgebeeld aan. Afbeelding 10: De kabel voor de gebruikersinterface aansluiten Installatiehandleiding serie 2X-A...
Hoofdstuk 2: Installatie De interne printer aansluiten en papier plaatsen Dit onderwerp toont u hoe u de interne printer moet aansluiten en papier in de printer moet plaatsen. Zie "Printerconfiguratie" op pagina 96 voor de printer- configuratieopties. De interne printer is alleen beschikbaar op bepaalde modellen. De interne printer aansluiten Sluit de interne printer zoals hieronder afgebeeld aan.
Hoofdstuk 2: Installatie Papier plaatsen Plaats het papier voor de interne printer zoals hieronder afgebeeld. Afbeelding 12: Papier voor interne printer plaatsen Installatiehandleiding serie 2X-A...
Tabel 11: Compatibele accu's Type Merk en model 4 A PSU 6 A PSU 10 A PSU [1] 12 V, 7,2 Ah Aritech BS127N-A MultiPower MP7.2-12 Fiamm FG20721/2 Yuasa NP7-12 Power Sonic PS-1270 12 V, 12 Ah Aritech BS130N Fiamm FG21201/2...
Pagina 37
Hoofdstuk 2: Installatie Configuratie accutype Let op: Deze configuratie is van toepassing op centrales met een 10 A-PSU. Er is geen configuratie van het accutype vereist voor centrales met een 4 A- of 6 A-PSU. Om de juiste laadstroom te garanderen, configureert u het accutype met behulp van de accuselectiejumper die zich boven de accuzekering op de PSU bevindt (zie Afbeelding 13 onderstaand).
Hoofdstuk 2: Installatie Accu's installeren De installatielocatie voor de accu's (intern of extern) is afhankelijk van de grootte van de behuizing van de centrale en de accucapaciteit, zoals weergegeven in de onderstaande tabel. Tabel 13: Plaats van installatie van de accu Centrale 7,2 Ah 12 Ah...
Hoofdstuk 2: Installatie Afgeschermde luskabel gebruiken Een afgeschermde kabel biedt meer flexibiliteit bij het oplossen van locatiespecifieke EMI-problemen en wordt op grond van de volgende richtlijnen aanbevolen: • Gebruik een multimeter om te controleren of de afscherming volledig geïsoleerd is van de aarde, en de positieve en de negatieve luskabels voordat u de afscherming op één punt in de installatie aansluit.
Hoofdstuk 2: Installatie Overzicht van de aansluitingen van het brandmeldsysteem Afbeelding 14: Overzicht van de gangbare aansluitingen van het brandmeldsysteem met één lus van klasse A Zie "Ingangen aansluiten" op pagina 39 voor activeringskenmerken van de ingang. Aardverbinding: Sluit één kant aan op de aardingsbouten in de behuizing van de centrale (niet op EARTH-aansluiting van de lus), de andere kant kan zwevend worden gelaten.
Pagina 42
Hoofdstuk 2: Installatie Afbeelding 15: Overzicht van de EN 54-13-aansluitingen van het brandmeldsysteem met één lus van klasse A 1. 2010-FS-EOL eindelusmodule 2. Storingmeldingsapparatuur Aardverbinding: Sluit één kant aan op de aardingsbouten in de behuizing van de centrale (niet op EARTH-aansluiting van de lus), de andere kant kan zwevend worden gelaten.
Hoofdstuk 2: Installatie Lussen aansluiten Richtlijnen voor lussen Volg voor de beste resultaten deze richtlijnen bij het aansluiten van lussen: • Installeer ten minste één isolator per lus (wij raden één aan voor elke 32 melders). • Houd luskabels gescheiden van hoogspanningskabels (of andere bronnen van interferentie).
Hoofdstuk 2: Installatie Klasse B-lusaansluiting Let op: Klasse B-lussen voldoen niet aan de EN 54-13-vereisten. Installeer nooit meer dan 32 melders in een klasse B-lus. Sluit klasse B-lussen aan zoals in Afbeelding 16 hieronder wordt getoond. De aansluiting kan worden gemaakt op de A-aansluitingen (zoals weergegeven) of op de B-aansluitingen, maar niet op beide.
Hoofdstuk 2: Installatie Ingangen aansluiten Ingangsfunctionaliteit Elke centrale heeft twee bewaakte ingangen die met INPUT1 en INPUT2 zijn gemarkeerd. Zie "Veldconfiguratie" op pagina 105 voor configuratie van de ingang. Ingangen aansluiten Sluit de ingangsschakelaars aan op INPUT1 en INPUT2 zoals in Afbeelding 14 op pagina 35 wordt getoond.
Hoofdstuk 2: Installatie Uitgangen aansluiten De uitgangen van de centrale worden in de onderstaande tabel getoond. Tabel 16: Uitgangen centrale Uitgang Omschrijving Bewaking 24 V AUX Wordt gebruikt om de externe apparaten van stroom te Kortsluiting, voorzien. De uitgang kan worden geconfigureerd als spanningsniveau herstelbaar en uitgeschakeld indien er geen netvoeding is.
Hoofdstuk 2: Installatie Indien een uitgang niet wordt gebruikt, moet de einde lusweerstand van 15 kΩ tussen de ongebruikte aansluitklemmen worden geïnstalleerd om een open circuitfout op de uitgang te voorkomen. Niet-gebruikte uitgangen moeten worden geconfigureerd als klasse B. Einde luscomponenten voor uitgangen zijn opgenomen in de accessoireset die bij uw centrale is verschaft.
Hoofdstuk 2: Installatie Configureerbare uitgangen aansluiten Sluit configureerbare uitgangen van klasse B aan zoals wordt getoond in Afbeelding 14 op pagina 35. Sluit configureerbare uitgangen van klasse A aan zoals wordt getoond in Afbeelding 15 op pagina 36. Gebruik bij het aansluiten van signaalgevers en flitslichten alleen modellen die op de compatibiliteitslijst staan die bij uw centrale is geleverd.
Hoofdstuk 2: Installatie Voedingseenheid aansluiten Let op: Sluit de voedingseenheid aan voordat u de accu's aansluit. De centrale kan met 110 VAC 50/60 Hz of 240 VAC 50/60 Hz (+10%/−15%) worden gevoed. WAARSCHUWING: Voor centrales met een grote behuizing met een voeding van 6 A moet de vermogensinstelling handmatig worden gewijzigd (zie "Selectie van 115 of 230 VAC-bedrijf voor 6 A-voedingen"...
Hoofdstuk 2: Installatie Selectie van 115 of 230 VAC-bedrijf voor 6 A-voedingen Let op: Een onjuiste voedingsinstelling kan de voedingseenheid beschadigen. Koppel de centrale altijd los van de netvoeding voordat u de voedingsinstellingen wijzigt. De standaardvoedingsinstelling is 230 VAC. Gebruik voor gebruik met 115 VAC een kleine schroevendraaier om de stand van de schakelaar voor het instellen van de voeding, die zich onder de voedingseenheid bevindt, te wijzigen zoals afgebeeld in Afbeelding 18 hieronder.
Hoofdstuk 2: Installatie Uitbreidingskaarten aansluiten Let op: Koppel de centrale altijd los van de voedingseenheid voordat u een uitbreidingskaart installeert. Zie het installatieblad van uw uitbreidingskaart voor gedetailleerde installatie- gegevens. Een brandmeldnetwerk aansluiten Opmerking: Zie het installatieblad van uw netwerkkaart voor gedetailleerde installatie- en aansluitgegevens.
Hoofdstuk 2: Installatie Ringconfiguratie Ringnetwerkconfiguratie wordt aanbevolen omdat deze voorziet in redundantie in het transmissiepad. Gebruik voor een ringconfiguratie (klasse A) beide poorten om alle netwerk- kaarten of centrales zodanig aan te sluiten dat zij een ring vormen, zoals hieronder wordt getoond. Afbeelding 20: Ringconfiguratie brandmeldnetwerk Busconfiguratie Let op:...
Hoofdstuk 2: Installatie Een externe printer of ASCII-terminal aansluiten Als u centralegebeurtenissen in real-time wilt afdrukken, sluit u een externe EPSON LX300-printer of ASCII-terminal aan op COM0. Er kan slechts één externe printer worden aangesloten. Opmerking: Deze optie vereist de 2010-2-232-SET (niet meegeleverd). Deze set bevat en 3 m kabel en de 2010-2-232-IB-isolatiekaart die nodig is voor het aansluiten van externe RS232-apparaten.
Pagina 54
Hoofdstuk 2: Installatie Installatiehandleiding serie 2X-A...
Hoofdstuk 3 Configuratie en inbedrijfstelling Overzicht Dit hoofdstuk bevat informatie over de configuratie en het in bedrijf stellen van uw centrale en brandmeldsysteem. Inhoud Inleiding 50 Configuratie uitbreidingskaart 92 Gebruikersniveaus 50 Hulpbestanden laden 93 Configuratieoverzicht 52 System update 95 Bediening en configuratie Printerconfiguratie 96 onderhoudsniveau 55 DACT Config 97...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Inleiding Gebruikersniveaus Toegang tot een aantal functies van dit product wordt beperkt door het gebruikersniveau dat aan een gebruikersaccount is toegewezen. Let op: Wijzig standaardwachtwoorden altijd. Wanneer een standaard- wachtwoord niet wordt gewijzigd, registreert de centrale een voorwaarde en geeft een melding weer totdat het standaardwachtwoord wordt gewijzigd.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Beperkte gebruikersniveaus Beperkte gebruikersniveaus worden beschermd door een wachtwoord- beveiliging. U moet de gebruikersnaam en het wachtwoord die aan u zijn toegewezen invoeren. De centrale sluit een beperkt gebruikersniveau automatisch af en keert terug naar het openbare gebruikersniveau zodra er gedurende een paar minuten geen knoppen zijn ingedrukt.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Configuratieoverzicht WAARSCHUWING: De installateur/onderhoudsaannemer moet ervoor zorgen dat de configuratie van het brandmeldsysteem wordt uitgevoerd op een competente en vakkundige manier in overeenstemming met de toepasselijke lokale normen. Carrier geeft geen verklaringen of garanties van welke aard dan ook met betrekking tot de installatie en/of het onderhoud wanneer dit product wordt gebruikt om een niet-conforme systeemconfiguratie te creëren.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Aanbevelingen configuratie centrale Gebruik de wizards voor de configuratie van de centrale om u door het configuratieproces van de meeste toepassingen te leiden. Als u toegang wilt tot de configuratiewizards, druk dan op F1 (Wizards) in het installateur-hoofdmenu.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Configuratieopties De onderstaande opties zijn beschikbaar voor aanbrengen van configuratiewijzigingen in de centrale. De configuratie van de centrale (en de configuratierevisie) wordt alleen bijgewerkt wanneer configuratiewijzigingen worden toegepast met F3 (Toepassen). De gewijzigde configuratierevisie en tijdstempel worden opgenomen in het revisierapport en zijn toegankelijk in de operator-, onderhouds- en installateurniveaus.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Bediening en configuratie onderhoudsniveau Het onderhoudsniveau is beveiligd door een wachtwoord en voorbehouden aan geautoriseerde gebruikers die zijn getraind om de centrale te bedienen en onderhoudstaken uit te voeren voor het brandmeldsysteem. Het standaard wachtwoord voor de standaard onderhoudsgebruiker is 3333. In het onderhoudsniveau kunt u het volgende doen: •...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Het menu Installatie setup Gebruik het menu Installatie setup om de time-outwaarden voor de groepstest en uitschakeling bewerkingen in te stellen. Groepstest en time-out voor uitschakeling Opmerking: Deze functie voldoet niet aan de EN 54-2-norm. Gebruik het menu Test/Uitges.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Het menu Pnl instellingen Gebruik het menu Pnl instellingen om de datum en tijd in te stellen, de datum en tijd in een brandmeldnetwerk te synchroniseren en de gevoeligheid voor de dag- en nachtmodus in te stellen. Datum en tijd Selecteer Datum en tijd om de datum en tijd van de centrale te wijzigen.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Het dag-/nachtschema instellen Selecteer Dag/Nacht schema om wekelijkse planningen voor het instellen van de dag- en nachtmodus te selecteren. Ga als volgt te werk om een dag-/nachtschema in te stellen: 1. Selecteer Pnl instellingen in het hoofdmenu. 2.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling De vakantiekalender instellen Selecteer Vakantie kalender om een instelling voor dag- of nachtmodus te configureren voor een reeks datums. Ga als volgt te werk om een dag-/nachtmodus voor datums te configureren: 1. Selecteer Pnl instellingen in het hoofdmenu. 2.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Aanvullende dag-/nachtmodusinstellingen Selecteer Dag/Nacht setup om extra instellingen te configureren, zoals handmatig negeren van dag-/nachtmodusplanning en wijzigen van vakantiekalendermodus of vertragingsgedrag in nachtmodus. De configuratieopties worden in de onderstaande tabel getoond. Tabel 23: Extra opties dag-/nachtmodus Optie Omschrijving Handmat...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Opmerkingen over de instellingen voor dag- en nachtmodus Dag-/nachtmodus kunnen worden geconfigureerd om te worden gewijzigd met een externe invoer. Afhankelijk van de instellingen van de installatie, kan het systeem worden geconfigureerd om de instelling voor de dag-/nachtmodus met behulp van een externe invoer te negeren tot aan de volgende geprogrammeerde wijziging (indien van toepassing).
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Het communicatiemenu Gebruik het menu Communicatie om e-mailaccounts in te stellen voor het melden van gebeurtenissen en een USB-apparaat dat is aangesloten op de centrale veilig te verwijderen. E-mailaccounts beheren Selecteer E-mail account om de e-mailaccounts te beheren voor externe controle en om het melden van gebeurtenissen te configureren die naar elk e-mailadres worden gestuurd.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Het menu Aan/Uit Gebruik het menu Aan/Uit om de systeemfuncties en melders uit en in te schakelen. Uitgeschakelde functies en melders geven geen fouten of brandmeldingen aan. Opmerking: Wijzigingen om de configuratie in/uit te schakelen worden op dit gebruikersniveau niet opgeslagen in de configuratie van de centrale en niet opgenomen in opgeslagen configuratiebestanden.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling 4. Selecteer voor andere uitschakelingen (groepen, afzonderlijke melders, enz.) de functie of melder die moet worden uitgeschakeld en druk vervolgens op de jog-draaiknop om de uitschakeling te bevestigen. 5. Druk op F2 (Verlaten) om het menu te verlaten. Herhaal deze procedure om uitgeschakelde functies of melders in te schakelen.
Pagina 71
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Wanneer een alarm in een groep die wordt getest, wordt geactiveerd: • De groeptest wordt bevestigd op de LCD terwijl het alarm is geactiveerd • Indien een groepskaart is geïnstalleerd en de desbetreffende groep bevindt zich op de groepskaart, knippert of brandt de indicatie-LED van de groep (afhankelijk van de bron van het alarm) •...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Activering uitgangsgroep testen Ga als volgt te werk om de activering van de uitgangsgroep te testen: 1. Selecteer Test in het hoofdmenu en selecteer Uitgang groepen. 2. Selecteer de ID van de uitgangsgroep die u wilt testen en selecteer vervolgens JA (om de uitgangsgroep te activeren) of NEE (om de uitgangsgroep uit te schakelen).
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling 4. Selecteer Aktief en selecteer vervolgens JA (om de test te starten) of NEE (om de test te stoppen). 5. Druk op de jog-draaiknop om de test te beëindigen. 6. Druk op F2 (Verlaten) om het menu te verlaten. Accu's testen Selecteer Accu test om de accu's te testen.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Het menu Rapporten Gebruik het menu Raporten om het gebeurtenislogboek weer te geven, te verwijderen of een back-up te maken, en om een groot aantal systeemstatus- rapporten weer te geven. De rapporten die beschikbaar zijn voor onderhouds- gebruikers worden in de onderstaande tabel weergegeven.
Pagina 75
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Het gebeurtenislogboek weergeven of verwijderen Selecteer Bekijk alles of Wissen om alarm-, storings- en conditie-gebeurtenissen die door de centrale zijn gelogd weer te geven of te verwijderen. Ga als volgt te werk als u het logboek wilt weergeven of verwijderen: 1.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Afbeelding 23: USB-aansluitingen op PCB van -centrale 1. USB-aansluitingen Rapporten opslaan Selecteer Rapport opslaan om een rapport op te slaan. De rapporten worden in de XML-indeling opgeslagen naar een USB-flashstation (niet meegeleverd) en kunnen worden weergegeven met het configuratiehulpprogramma van de pc. Opmerking: Gebruik alleen USB-flashstations van het FAT32-bestandssysteem met een maximale capaciteit van 32 GB.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Het menu Wachtwoordinstellingen Gebruik het menu Paswoord instellen om uw onderhoudswachtwoord te wijzigen en operator-gebruikersaccounts te beheren. Uw wachtwoord wijzigen Let op: Wijzig altijd de standaardwachtwoorden om onbevoegde toegang te voorkomen. Selecteer Wijzig Paswoord om uw wachtwoord te wijzigen. U kunt geen wachtwoorden voor andere onderhoudsgebruikers wijzigen.
Pagina 78
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om een operator-gebruikersaccount te verwijderen: 1. Selecteer Paswoord instellen in het hoofdmenu en selecteer vervolgens Beheer gebruikers. Er wordt een overzicht weergegeven van de gebruikersaccount die u mag wijzigen. 2. Selecteer de gebruikersaccount die u wilt verwijderen. U kunt niet de standaard operator-gebruikersaccount verwijderen.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Bediening en configuratie installateurniveau Het installateurniveau is beveiligd met een wachtwoord en gereserveerd voor gebruikers die zijn geautoriseerd voor het installeren en configureren van de centrale en het brandmeldsysteem. Het standaard wachtwoord voor de standaard installateurgebruiker is 4444. Het hoofdmenu Het installateurniveau van het hoofdmenu wordt hieronder getoond.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Optie Omschrijving Uitbr. borden Configureert alle geïnstalleerde uitbreidingskaarten. Laad NL instelling Laadt de hulpbestanden van een USB-flashstation. Hulpbestanden die kunnen worden geladen omvatten aangepaste stand-by- en alarmvensters, een bijgewerkte taal of lettertypebestanden voor uitgebreide taalondersteuning. System update Laadt de firmware-updates van de centrale.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Werking mode Selecteer Werking mode om de regionale bedieningsmodi in te stellen. De beschikbare opties worden in de onderstaande tabel getoond. Tabel 26: Regionale bedieningsmodi Bedieningsmodus Regio EN 54-2 (standaard) Europese Unie EN 54-2 Ontruiming Europese Unie (Spanje) NBN S 21-100 [1] Europese Unie (België)
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Netwerkconfiguratie Selecteer Netwerk om de instellingen voor het brandmeldnetwerk van de centrale en het repeaterpaneel te configureren, zoals in de onderstaande tabel wordt getoond. Tabel 27: Configuratieopties netwerkstatus Optie Omschrijving Netwerk toekennen Geeft alle gedetecteerde centrales weer om centrales toe te voegen aan het netwerk of om centrales te verwijderen uit het netwerk.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling 5. Druk op F4 (Enter) en vervolgens op F1 (Terug). 6. Druk op F1 (Opslaan), F3 (Toepassen), F4 (Verwijderen) of F2 (Verlaten). Vergeet niet om de opgeslagen instellingen toe te passen vanuit het hoofdmenu. Netwerk opmode Hieronder vindt u de beschikbare netwerkbedieningsmodi.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling 4. Druk op F4 (Enter) en vervolgens op F1 (Terug). 5. Druk op F1 (Opslaan), F3 (Toepassen), F4 (Verwijderen) of F2 (Verlaten). Vergeet niet om de opgeslagen instellingen toe te passen vanuit het hoofdmenu. Een standalone paneel behoudt de netwerknode, zelfs als deze niet communiceert met het netwerk.
Pagina 85
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Gebeurtenisfilter Selecteer Gebeurtenis filter om de gebeurtenistypes te configureren die van andere centrales in het brandmeldnetwerk moeten worden herhaald. De centrale geeft altijd alarm- en waarschuwingsgebeurtenissen weer. Rapportering van storingen en condities kan eventueel ook worden geselecteerd. Ga als volgt te werk om de instellingen voor Gebeurtenisfilter te wijzigen: 1.
Pagina 86
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om de instellingen voor Commandofilter te wijzigen: 1. Selecteer Pnl instellingen in het hoofdmenu. 2. Selecteer Netwerk en vervolgens Comando filter. Er wordt een lijst weergegeven met beschikbare opdrachten die kunnen worden geconfigureerd.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Configuratie van communicatie TCP/IP Selecteer TCP/IP om de TCP/IP-instellingen te configureren. De standaard TCP/IP-instellingen worden in de onderstaande tabel getoond. Het MAC-adres en de hostgegevens van de centrale worden eveneens getoond in dit scherm indien vereist voor het oplossen van problemen. Opmerking: Voor een betere beveiliging is het niet raadzaam Ethernet te gebruiken voor externe verbindingen met de centrale via Internet.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling E-mailaccounts Selecteer E-mail account om de e-mailaccounts te beheren voor externe controle en om het melden van gebeurtenissen te configureren die naar elk e-mailadres worden gestuurd. Voor een juiste werking moeten de TCP/IP- en e-mailserver- details zijn geconfigureerd (zie "E-mailserver"...
Pagina 89
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling 5. Druk op F4 (Enter) en vervolgens op F1 (Terug). 6. Druk op F1 (Opslaan), F3 (Toepassen), F4 (Verwijderen) of F2 (Verlaten). Vergeet niet om de opgeslagen instellingen toe te passen vanuit het hoofdmenu. SNTP-server Selecteer SNTP Server om de SNTP-serverinstellingen (Simple Network Time Protocol) te configureren.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Meer instellingen 24 V AUX config Selecteer 24V Aux config om de 24 V AUX-uitgang te configureren gedurende het herstellen en wanneer de centrale wordt gevoed door de accu. De standaard- instelling voor beide opties is NEE (de 24 V AUX-uitgang wordt niet gedeactiveerd).
Pagina 91
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling 4. Druk op F4 (Enter) en vervolgens op F1 (Terug). 5. Druk op F1 (Opslaan), F3 (Toepassen), F4 (Verwijderen) of F2 (Verlaten). Vergeet niet om de opgeslagen instellingen toe te passen vanuit het hoofdmenu. Zoemer Selecteer Zoemer om het gedrag van de zoemer van de centrale te configureren (aan of uit) tijdens brandalarm, storing, toestand of externe verbindings- gebeurtenissen.
Pagina 92
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om de configuratie te wijzigen: 1. Selecteer Pnl instellingen in het hoofdmenu. 2. Selecteer Meer instellingen en vervolgens Herstarten sign. 3. Selecteer JA of NEE. 4. Selecteer Melder en schakel het selectievakje Melder in als u nieuwe melders met alarmen in dezelfde groep wilt hebben om de signaalgevers opnieuw te activeren.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Pulsactivering Selecteer Puls Activatie om de activeringspulstijd van de doormeldingsuitgang te configureren (in milliseconden) voor externe melders die pulsactivering vereisen. De uitgangsactivering is standaard continu. Deze optie is niet beschikbaar voor repeaterpanelen of centrales zonder bedieningselementen voor doormelding en besturingsapparaat.
Pagina 94
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling PSU-toezicht Selecteer Voeding bewaking om bewaking van de voeding te configureren (10 A of Ext.). De initiële configuratie is afhankelijk van de voeding van de centrale, zoals weergegeven in de onderstaande tabel. Tabel 33: PSU-toezicht initiële configuratie Centrale Voedingseenheid Initiële configuratie Kleine behuizing...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Det verv. Waarsch. Selecteer Det verv. Waarsch. om een vervuilingsniveau voor melders te configureren. De centrale gebruikt deze waarde om een conditie over de melder te rapporteren. De standaardinstelling is 80%. Ga als volgt te werk om de configuratie te wijzigen: 1.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Laden/opsl. config De vorige configuratie herstellen Selecteer Herstel L.Config om de vorige systeemconfiguratie te herstellen. Let op: Voor centrales met grote behuizingen met een interne 10 A-voeding (-P varianten) altijd bevestigen dat de PSU-toezichtinstelling 10 A is na het herstellen van de systeemconfiguratie (zie "PSU-toezicht"...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om een configuratie op te slaan in een bestand: 1. Open de behuizing van de centrale en plaats het USB-flashstation in een van de USB-aansluitingen van het type A (zie Behuizing en PCB-indeling op pagina 21).
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Configuratie uitbreidingskaart Selecteer Uitbr. borden om een geïnstalleerde uitbreidingskaart toe te voegen aan de configuratie van de centrale. Opmerking: Als de firmware van de geïnstalleerde uitbreidingskaart niet compatibel is met de centrale, dan wordt een waarschuwing weergegeven. De beschikbare uitbreidingskaarten worden in de onderstaande tabel getoond.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Hulpbestanden laden Selecteer Laad NL instelling om hulpbestanden te laden van een USB- flashstation. Hulpbestanden die kunnen worden geladen omvatten aangepaste stand-by- en alarmschermen, een bijgewerkte taal of lettertypebestanden die door de fabrikant zijn verschaft. Opmerking: Gebruik alleen USB-flashstations van het FAT32-bestandssysteem met een maximale capaciteit van 32 GB.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Taalbestanden of lettertypes toevoegen Select Taal instelling of Taal afbeelding om door de fabrikant verschafte taalbestanden of lettertypes toe te voegen. Ga als volgt te werk om taalbestanden of lettertypes toe te voegen: 1. Open de behuizing van de centrale en plaats het USB-flashstation met de vereiste bestanden in een van de USB type A-aansluitingen (zie Behuizing en PCB-indeling op pagina 21).
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling System update Let op: Door firmware van de centrale bij te werken kunnen de huidige configuratiegegevens van de installatie worden verwijderd. Maak altijd een back- up van uw configuratiegegevens alvorens u de firmware van de centrale bijwerkt. Selecteer System update om door de fabrikant verschafte firmware-updates voor de centrale te laden.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Printerconfiguratie Selecteer Printer config om de interne printer, externe printer of terminalprinter, indien aanwezig, te configureren. De configuratieopties worden in de onderstaande tabel weergegeven. Alle configuratieopties van de printer zijn standaard uitgeschakeld. Tabel 35: Configuratieopties printer Optie Omschrijving Gebr.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling DACT Config Selecteer DACT config om de instellingen voor een geïnstalleerde DACT- uitbreidingskaart te configureren. De configuratieopties worden in de onderstaande tabel weergegeven. Tabel 36: DACT-configuratieopties Optie Omschrijving Algemene config Configureert de DACT-status (gebruikt of niet gebruikt) en de opties voor gebeurtenisrapportages Ethernet config Configureert de Ethernet-instellingen voor het bewaken van de...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ethernet-configuratie Selecteer Ethernet config om de instellingen voor het bewaken van de netwerkcommunicatie met de particuliere alarmcentrale te configureren. De configuratieopties worden in de onderstaande tabel weergegeven. Tabel 38: Ethernet-configuratieopties Optie Omschrijving Standaardwaarde Periode Hiermee configureert u de hartslagperiode (in seconden) Mislukt Hiermee configureert u het minimum aantal opeenvolgende hartslagstoringen dat is vereist om een communicatiestoring...
Pagina 105
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Tabel 40: Types site-configuratie Optie Omschrijving Hiermee configureert u de alarmrapportage Hiermee configureert u de storingsrapportage Hiermee configureert u conditierapportage Hiermee configureert u alarm- en storingsrapportage Hiermee configureert u alarm-, storings- en conditiegebeurtenissen Hiermee configureert u storings- en conditierapportage Hiermee configureert u alarm- en conditierapportage Ga als volgt te werk om de configuratie te wijzigen: 1.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling CMS-configuratie Selecteer CMS config om de communicatie- en accountinstellingen van de particuliere alarmcentrale te configureren. Er kunnen max. zeven controlestations worden toegevoegd – vier via IP en drie via PSTN. De configuratieopties worden in de onderstaande tabel weergegeven. Tabel 41: Configuratieopties voor particuliere alarmcentrales (CMS) Optie Omschrijving...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling PSTN-configuratie Selecteer PSTN config om de PSTN-instellingen (Public Switched Telephone Network) te configureren. De configuratieopties worden in de onderstaande tabel weergegeven. Tabel 42: PSTN-configuratieopties Optie Omschrijving Standaardwaarde Ccode Configureert de PSTN-landcode [1] Lijn 1 Schakelt lijn 1 in of uit [2] Uitgeschakeld Lijn 2 Schakelt lijn 2 in of uit [2]...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Paneelactivatietoets Opmerking: Raadpleeg uw PAK-registratiehandleiding voor meer informatie over het registreren van aangeschafte PAK's of het afmelden van PAK's. Selecteer Paneel Aktiv. Key om paneel activatie keys (PAK's) te registreren of af te melden. PAK's worden gebruikt om de standaardfunctionaliteit van de centrale uit te breiden - het vergroten van de netwerkcapaciteit, het inschakelen van aanvullende protocollen enz.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Auto datum en tijd Selecteer Auto datum en tijd om de instellingen voor automatische datum en tijd te configureren. De configuratieopties worden in de onderstaande tabel weergegeven. Tabel 44: Opties voor automatische datum en tijd Optie Omschrijving Standaardwaarde...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling BMS-configuratie Selecteer BMS config om de instellingen voor het gebouwbeheerprotocol (BACnet, Modbus) te configureren. Standaard is geen enkel protocol in geschakeld. Tabel 45: BMS-configuratieopties Optie Omschrijving Standaardwaarde Protoc Configureert het BMS-protocol (NEE, BACnet of Modbus) InitPan [1] Configureert het eerste paneeladres wanneer Modbus in GRPNT-modus gebruikt wordt...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Veldconfiguratie Gebruik het menu Installatie setup voor toegang tot de onderstaande veldconfiguratieopties. Tabel 46: Veldconfiguratieopties Optie Omschrijving Autosetup Configureert automatisch geïnstalleerde lusmelders naar hun standaard- instellingen en wijst een referentiewaarde toe voor het lusstroomverbruik (zie "Referentiewaarde lusstroomverbruik" op pagina 107). Lus melder config Configureert geïnstalleerde lusmelders of wijzigt de standaardinstellingen.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Autosetup Selecteer Autosetup om automatisch geïnstalleerde lusmelders te configureren. Met Autosetup wordt een standaardconfiguratie toegewezen aan elke gedetecteerde melder. Ga als volgt te werk om autosetup te starten: 1. Selecteer Installatie setup in het hoofdmenu en selecteer vervolgens Autosetup. 2.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Opmerkingen: Autosetup loopt op en behoudt de tekstomschrijvingen voor eerder geconfigureerde melders. De OpMode-instelling voor de eerste groep moet Gemengd zijn. Tijdens Autosetup wordt de optie om de OpMode te wijzigen in Mixed weergegeven op het LCD-scherm –...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Lusmelder config Selecteer Lus melder config om handmatig de voeding voor een lus te stoppen of te starten, om apparaten aan een lus toe te voegen of om de standaardconfiguratie-instellingen te wijzigen na autosetup. Om de stroom voor een lus handmatig te stoppen of te starten: 1.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Groepsconfiguratie De opties voor groepsconfiguratie worden in de onderstaande tabel getoond. Tabel 47: Groepconfiguratieopties Optie Omschrijving Algemene config Configureert de eerste groep, de eerste groep voor een groepled-indicator (als een optionele groepsindicatorkaart geïnstalleerd is), het maximum aantal groepen die getest worden en het aantal globale groepen.
Pagina 116
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling 5. Druk op F4 (Enter) en vervolgens op F1 (Terug). 6. Druk op F1 (Opslaan), F3 (Toepassen), F4 (Verwijderen) of F2 (Verlaten). Vergeet niet om de opgeslagen instellingen toe te passen vanuit het hoofdmenu. Herhaal deze procedure voor elke melder. Indien het groepsnummer buiten het geldige bereik valt dat is bepaald door de overeenkomstige eerste groep en het aantal lussen van de brandmeldcentrale, wordt de bewerking niet voltooid en een ongeldig groep nummer op de LCD...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Eerste groep Opmerking: De OpMode-instelling voor de eerste groep moet Gemengd zijn. De eerste groep bepaalt het startpunt voor het groepsbereik van de brandmeldcentrale. Voor repeaterpanelen zonder een groepskaart, wordt de eerste groepswaarde niet gebruikt omdat het paneel geen groepen heeft. Het repeaterpaneel toont groepsgebeurtenissen van de panelen die worden herhaald.
Pagina 118
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Voorbeeld: Als het aantal globale groepen 100 is en de eerste groep 1 is, dan wordt een extern alarm in groep 101 gemeld als een alarm in de groep op afstand (omdat groep 101 geen globale groep is). Als een extern alarm echter in groep 90 gemeld, dan wordt de lokale centrale in alarm gezet (omdat groep 90 is en globale groep).
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om de configuratie-instellingen van een groep te wijzigen: 1. Selecteer Installatie setup in het hoofdmenu en selecteer vervolgens Groep config. 2. Selecteer Groep config en selecteer vervolgens de overeenkomende groep in de lijst van weergegeven groepen.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Optie Omschrijving dMsZ Het alarm wordt bevestigd door twee verschillende handbrandmelders in dezelfde lokale groep, ongeacht welke melder de alarmgebeurtenis als eerste heeft gemeld. Een alarmmelding plaatst de groep in de alarm mode. sD(B) Het alarm wordt bevestigd door dezelfde melder maar met een langere vertragingstijd dan de sD(A)-bevestigingsoptie.
Pagina 121
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Groepsbedieningsmodi Alle groepen moeten geconfigureerd zijn als Mixed, Hand, Auto, MSP, of MHA. Informatie over elk van deze groepsbedieningsmodi wordt in onderstaande tabel weergegeven. Standaard zijn alle groepen gemengd. Tabel 53: Groepsbedieningsmodi Bedieningsmodus Omschrijving Mixed De groep kan een combinatie bevatten van automatische melders en handmelders.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Zoneconfiguratie Selecteer Zone Configuratie om de bevestigingszones te configureren. Een zone is een reeks groepen waarbinnen een alarmgebeurtenis het eerste alarm in een zone kan bevestigen. Het maximum aantal zones dat geconfigureerd kan worden is 256 (alle centrales, ongeacht het aantal lussen).
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Paneel I/O-configuratie Ingangsconfiguratie paneel Configureerbare opties voor centrale-ingangen worden hieronder getoond. Tabel 54: Configureerbare opties voor centrale-ingangen Optie Omschrijving Type Configureert de bedieningsmodus voor de ingang. Bediening Hiermee schakelt u een ingang in of uit. De ingangstypes worden weergegeven in Tabel 55 hieronder.
Pagina 124
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Tabel 55: Configureerbare ingangstypes Type Omschrijving OPSL. Opgeslagen activering. Een niet-vergrendelde conditie die geen indicaties (standaard) genereert maar alleen wordt opgeslagen in het gebeurtenis log. T-AL Activering technisch alarm. Een vergrendelde conditie die wordt aangeduid op de LCD en opgeslagen in het gebeurtenislogboek.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Type Omschrijving BAPP2 Bevestiging besturingsapparatuur (type 2). De ingang krijgt bevestiging van externe besturingsapparatuur. Als de bevestiging niet binnen 240 seconden van de activering van de besturingsapparatuur wordt ontvangen, rapporteert de centrale een besturingsapparatuurstoring. BA-F Besturingsapparatuurfout.
Pagina 126
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om een centrale-uitgang te configureren: 1. Selecteer Installatie setup in het hoofdmenu. 2. Selecteer Pnl I/O config. 3. Select Pnl uitgangen en selecteer vervolgens de overeenkomstige uitgang. 4. Selecteer het type uitgang. Zie Tabel 57 op pagina 120 voor een lijst van beschikbare uitgangstypes.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om een centrale-uitgang in of uit te schakelen: 1. Selecteer Installatie setup in het hoofdmenu. 2. Selecteer Pnl I/O config. 3. Selecteer Uitgangen en selecteer vervolgens de uitgang die moet worden in- of uitgeschakeld.
Pagina 128
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling De standaard uitgangsgroepen van de centrale wordt hieronder weergegeven. Opmerking: Deze optie is niet beschikbaar op repeaterpanelen. Tabel 58: Standaard uitgangsgroepen Groepsnummer Type Omschrijving SND [1] Signaalgevers en bewaakte uitgangen. SND [1][2] Signaalgeveruitgangen. Onbewaakte relaisuitgangen. Deze uitgangen zijn toegewezen aan deze zone tijdens autosetup.
Pagina 129
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om een standaard uitgangsgroep te configureren: 1. Selecteer Installatie setup in het hoofdmenu en selecteer vervolgens Uitgang groepen. 2. Selecteer Uitgang groepen. Er wordt een lijst met beschikbare uitgangsgroepen weergegeven. Druk op F3 (Zoeken) om op groepsnummer te zoeken.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Activering van uitgangsgroep Uitgangsgroepen kunnen worden geactiveerd door: • Groepsactivering met vertragingen • Uitgangszonebevestiging voor specifieke uitgangen (EN 54-2 type C) • Logische regels (geconfigureerd via de het pc-configuratiehulpprogramma) • Handmatige activering met programmeerbare knoppen Aan/Uit (alleen ontruimingscentrales) Denk aan de activeringsopties tijdens het configureren van uw brandmeld- systeem, om onverwacht alarmgedrag te voorkomen.
Pagina 131
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om de activering van de vertraagde uitgangsgroep te configureren: 1. Selecteer Installatie setup in het hoofdmenu en selecteer vervolgens Uitgang groepen. 2. Selecteer Bevestiging en selecteer vervolgens de uitgangsgroep die u wilt configureren.
Pagina 132
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Een uitgangsgroep aan een programmeerbare knop toewijzen Opmerking: Deze optie is niet beschikbaar voor centrales in de regionale modus VdS 2540. In brandalarmcentrales kan één uitgangsgroep worden toegewezen aan de programmeerbare knop en indicatie-LED op de interface van de centrale voor bediening en indicatie.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling 8. Druk op F4 (Enter) en vervolgens op F1 (Terug). 9. Druk op F1 (Opslaan), F3 (Toepassen), F4 (Verwijderen) of F2 (Verlaten). Vergeet niet om de opgeslagen instellingen toe te passen vanuit het hoofdmenu. Vertr. config. Selecteer Vertr.
Pagina 134
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Tabel 62: Configureerbare opties voor vertragingen uitgangsgroep Veld Omschrijving Grp_nr Uitgangsgroep selecteren (alle uitgangsgroepen van het geselecteerde type of één uitgangsgroep van het geselecteerde type) Aktief Uitgangsgroep activeren (ja of nee) Vertr. De vertraging (in minuten en seconden) Sndvert [1] De waarschuwingsvertraging (in minuten en seconden) [1] Alleen vertragingen voor signaalgever uitgangsgroepen.
Pagina 135
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Geconfigureerde vertragingen worden alleen ingeschakeld voor alarmen die door een melder zijn geactiveerd. Alle geconfigureerde vertragingen worden genegeerd door alarmen die zijn geactiveerd door een handbrandmelder. Geconfigureerde vertragingen kunnen worden ingeschakeld of uitgeschakeld door de programmering van gevoeligheidsmodi (dag-/nachtmodus), externe apparatuur door middel van geprogrammeerde invoer of vertragingsknoppen van de gebruikersinterface.
Pagina 136
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om vertragingsopties per groep te configureren: 1. Selecteer Installatie setup in het hoofdmenu en selecteer vervolgens Vertr. config. 2. Selecteer Per Groep. 3. Selecteer de groep en selecteer vervolgens de uitgangsgroep waarvan u de vertraging wilt configureren voor de geselecteerde groep.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Deze geprogrammeerde uitgangsactivering kan worden geconfigureerd met het configuratiehulpprogramma (aanbevolen) of via het configuratiemenu Vertr. config. in de centrale. Algemene vertragingen Selecteer Algem Vertraging om regiospecifieke onderzoekstijden of geavanceerde vertragingsopties te configureren. In de onderstaande tabel vindt u de configureerbare opties voor algemene vertragingen.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling 4. Indien een onderzoeksmodus is geselecteerd, selecteert u Tijd en geeft u de tijdwaarde op (in seconden). Schakel Inv_Ack in als u wilt dat een geconfigureerde onderzoekstijd begint met aftellen wanneer het alarm bevestigd wordt (een geconfigureerde onderzoektstijd start standaard wanneer het alarm gedetecteerd wordt).
Pagina 139
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Tabel 64: Modes voor regionale onderzoekstijden Instelling Omschrijving NEE (standaardinstelling) Geen onderzoeksmodus vereist. Max-Bev-T Maximum bevestigingstijd. De geconfigureerde onderzoekstijd start met aftellen wanneer de centrale een melderalarm rapporteert. Als het alarm gedurende de onderzoekstijd wordt bevestigd (door op de knop Stop zoemer te drukken), zullen alle signaalgevers van de doormeldvertraging volgens de configuratie worden verwerkt.
Pagina 140
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Onderzoekstijd Selecteer Onderzoekstijd om de duur (in seconden) te configureren van de onderzoekstijd voor de geconfigureerde onderzoeksmodus. De minimum, maximum en standaardwaarden voor elke modus worden in de onderstaande tabel getoond. Tabel 65: Onderzoekstijdwaarden per modus Onderzoeksmodus Minimum Maximum...
Pagina 141
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Er zijn drie configureerbare perioden, zoals in de onderstaande tabel wordt getoond. Tabel 66: Waarschuwingstijd, waarschuwingsvertraging en vertraging Tijdsperiode Omschrijving Waarschuwingstijd De tijd vanaf het moment dat het alarm wordt gerapporteerd tot het activeren van het evacuatiesignaal door de signaalgevers (of totdat de corresponderende vertraging voor het evacuatiesignaal begint met aftellen) Waarschuwings- De optionele vertraging voordat de signaalgevers het...
Pagina 142
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Uitschakelingstijd voor het stoppen van signaalgevers Opmerking: Deze functie is niet beschikbaar voor centrales die werken in de NBN S21-21-100-modus of de EN 54-ontruimingsmodus (alle geconfigureerde uitschakelingstijden voor het stoppen van signaalgevers worden genegeerd). Om te voorkomen dat signaalgevers onmiddellijk worden uitgeschakeld zodra een alarm voor het eerst wordt gemeld, is mogelijk de knop Signaalgevers Aan/Uit tijdelijk uit te schakelen wanneer een geconfigureerde signaal- geververtraging aan het aftellen is.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Lusklasseconfiguratie Selecteer Lus klasse om de installatielusklasse (klasse A of klasse B) te configureren. De standaardinstelling is klasse A. Ga als volgt te werk om een lus te configureren als Klasse A of Klasse B: 1.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Configuratie op afstand uitschakelen/inschakelen Gebruik het menu Aan/Uit om systeemfuncties en apparaten in een brandnetwerk op afstand in en uit te schakelen. Uitgeschakelde functies en melders geven geen fouten of brandmeldingen aan. Als u zones in alarm op afstand uitschakelt, moet u de centrale die is gekoppeld aan de zone in alarm resetten om de handeling te voltooien.
Pagina 145
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Tabel 67: Uitschakelen/inschakelen op afstand – Elementtypes configureren Element Omschrijving Groep [1] Schakelt een groep op afstand uit of in. Voer het groepsnummer in (bijvoorbeeld 0001). Melder Schakelt een apparaat op afstand uit of in. Voer het lusnummer en het apparaatadres in (bijvoorbeeld 1.001).
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Tests Diagnose Select Diagnose opties voor hulpmiddelen om te helpen met het oplossen van problemen tijdens de installatie. De testopties worden in de onderstaande tabel getoond. Tabel 69: Test opties Optie Omschrijving Individueel meld. Vraagt lusmelders op en haalt ruwe gegevens op voor melderdiagnose. Belangrijk: Met deze optie wordt de normale detectiescan gewijzigd om de melder alleen te pollen tijdens het testen.
Pagina 147
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Tabel 70: Individuele melderdiagnosetests Opvraagmodus [1] Omschrijving STA_AB, STA_A, STA_B Configureert de status van de opvraagmodus AV1_AB, AV1_A, AV1_B Configureert de analoge waarde 1 van de opvraagmodus AV2_AB, AV2_A, AV2_B Configureert de analoge waarde 2 van de opvraagmodus GRP_AB, GRP_A, GRP_B Configureert de groepstatus van de opvraagmodus [1] AB, A en B geven de het gebruikte luskanaal aan.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Wachtwoordinstellingen Gebruik het menu Paswoord instellen om uw wachtwoord te wijzigen en uw gebruikersaccounts te beheren (operator, onderhoud of installateur). Uw wachtwoord wijzigen Let op: Wijzig altijd de standaardwachtwoorden om onbevoegde toegang te voorkomen. Selecteer Paswoord instellen om uw wachtwoord te wijzigen. Ga als volgt te werk om het wachtwoord te wijzigen: 1.
Pagina 149
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Ga als volgt te werk om een gebruikersaccount te verwijderen: 1. Selecteer Paswoord instellen in het hoofdmenu en selecteer vervolgens Beheer gebruikers. Er verschijnt een lijst met alle gebruikersaccounts. 2. Selecteer de gebruikersaccount die u wilt verwijderen. U kunt de standaard gebruikersaccounts niet verwijderen 3.
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Beveiligde toegang Selecteer Beveiligde toegang om beveiligde of onbeveiligde toegang tot de centrale te configureren. De standaardinstelling is beveiligde toegang (alle gebruikersnaam- en wachtwoordgegevens moeten worden ingevoerd bij elke aanmelding). • Indien onbeveiligde toegang is geselecteerd, vult de centrale automatisch de meest recent gebruikte gebruikersnaam- en wachtwoordcombinatie in voor de aanmelding •...
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Inbedrijfstelling Nadat de centrale en de corresponderende melders zijn geïnstalleerd en geconfigureerd, moet het systeem in bedrijf worden gesteld. Controleer het volgende: • Dat het brandmeldsysteem is ontworpen, geïnstalleerd en geconfigureerd in overeenstemming met alle vereiste voorschriften en normen •...
Pagina 152
Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling Installatiehandleiding serie 2X-A...
Hoofdstuk 4 Onderhoud Overzicht Dit hoofdstuk bevat informatie over het onderhoud van het brandmeldpaneel en de accu. Inhoud Onderhoud van brandalarmsysteem 148 Accu-onderhoud 149 Installatiehandleiding serie 2X-A...
Hoofdstuk 4: Onderhoud Onderhoud van brandalarmsysteem Voor een correcte werking van uw centrale en brandmeldsysteem, en overeenstemming met alle Europese regelgeving, moeten de volgende onderhoudscontroles worden uitgevoerd. Let op: Zorg ervoor dat doormelding (indien geconfigureerd) is uitgeschakeld of dat de brandweer op de hoogte is gesteld van een eventuele brandalarmtest. Driemaandelijks onderhoud Neem contact op met uw installatie- of onderhoudsbedrijf om een driemaandelijkse inspectie van het brandalarmsysteem uit te voeren.
Hoofdstuk 4: Onderhoud Accu-onderhoud Foutindicaties accutest Een knipperende indicatie-LED Fout voeding geeft aan dat er een fout is opgetreden in de accu of accukabel. Extra informatie over de fout wordt op de LCD weergegeven, zoals hieronder wordt getoond. Tabel 72: Accufoutberichten LCD-bericht Omschrijving Accu hoge weerstand test...
Hoofdstuk 4: Onderhoud Accu's vervangen Let op: Explosiegevaar als de accu wordt vervangen door een onjuist type. Voor aanbevolen accu's, zie "Compatibele accu's" op pagina 30. De accu's moeten zo nu en dan worden vervangen, volgens de aanbevelingen van de fabrikant. De levensduur van een accu is ongeveer 4 jaar. Voorkom totale ontlading van de accu's.
Hoofdstuk 5: Technische specificaties Lusspecificaties Lus configuratie Klasse A of Klasse B Lus protocol Serie 2000 Isolatoren Ten minste één isolator per lus (wij raden één isolator aan voor elke 32 melders) Aantal lusmelders Max. 128 Elektrische karakteristieken – maximale output per lus Protocol van de serie 2000 500 mA [1]...
Hoofdstuk 5: Technische specificaties Specificaties van voedingseenheid Voedingsspanning 240/110 VAC +10% -15% Frequentie netspanning 50/60 Hz ±5% Netstroom Voedingseenheid 4 A Max. 1,2 A bij 240 VAC Max. 1,9 A bij 110 VAC Voedingseenheid 6 A Max. 1,6 A bij 240 VAC Max.
Hoofdstuk 5: Technische specificaties Minimale stroom (Imin) [4] Voedingseenheid 4 A 400 mA bij 24 VDC Centrale met twee lussen met 24-groepen-indicatiekaart, netwerkkaart en DACT-kaart geïnstalleerd. Voedingseenheid 6 A 600 mA bij 24 VDC Centrale met vier lussen met interne printer, luskaart, 40-groepen- indicatiekaart, netwerkkaart, DACT- kaart en interfacekaart voor...
Hoofdstuk 5: Technische specificaties LCD-specificaties Type display 240 x 128 grafische dot-LCD (monochromatisch) LCD-afmetingen (L x B) 83 x 44 mm (actief gebied) Type achtergrondverlichting Indicatie-LED-stijl Kleur achtergrondverlichting Specificaties communicatiepoort Ethernet Ethernet 10/100BaseT-poort (10 Mbps) Opmerking: Voor een betere beveiliging is het niet raadzaam Ethernet te gebruiken voor externe verbindingen met de centrale via Internet.
Pagina 162
Hoofdstuk 5: Technische specificaties Configureerbare ingangen [1] Aantal ingangen 2 bewaakte ingangen, eindelijnsweerstand 15 kΩ 1/4 W Actieve waarde 60,2 Ω ≤ actieve waarde ≤ 8 kΩ (0,33 tot 15 VDC) Stand-bywaarde 10 kΩ ≤ waarde ≤ 20,2 kΩ (16,1 tot 18,9 VDC) Kortsluitingswaarden ≤...
Hoofdstuk 5: Technische specificaties Brandmeld- en foutmelduitgangen [1] Uitgangsspaningsbereik bij -21 tot -28 VDC open kring Uitgangsspaningsbereik bij -6,1 tot -13,7 VDC stand-by Uitgangsspaningsbereik bij 21 tot 28 VDC activering Uitgangsspaningsbereik bij Minder dan -6,1 VDC kortsluiting [1] Afhankelijk van de stroomvereisten, kan er een lengterestrictie voor de uitgangskabel van toepassing zijn –...
Bijlage A Standaardconfiguraties In de volgende tabel worden de instellingen getoond voor de standaard- configuratie van uw paneel. Tabel 73: Standaardconfiguraties Omschrijving Standaardinstelling Bediening voedingseenheid 230 VAC Centrale ID Dag/Nacht mode Volledige dag tot dagmodus Netwerkbediening van de centrale Zelfstandig Netwerk algemene opdrachten Netwerkmasker 0 (alle centrales uitgesloten van masker)
Bijlage A: Standaardconfiguraties Omschrijving Standaardinstelling Autosetup groep OpMode van initiële groep geconfigureerd als Gemengd Alle detectoren, handbrandmelders en groepsmodules voor de eerste groep Alle signaalgevers naar uitgangsgroep 1 (signaalgevers) Alle relais/niet-bewaakte uitgangen naar uitgangsgroep 301 (programma) Alle blusmodules naar uitgangsgroep 801 (blussen) Alle ingangen geconfigureerd als technisch alarm vergrendeld OUT1, OUT2, enz.
Bijlage B PSTN-landcodes Gebruik de PSTN-landcodes uit onderstaande tabel voor het configureren van de DACT-kaartinstellingen. Tabel 74: PSTN-landcodes Land Code Land Code Land Code Algerije Guam Filipijnen Argentinië Hong Kong Polen Armenië Hongarije Polynesië Australië IJsland Portugal Oostenrijk India Puerto Rico Bahama's Indonesië...
Pagina 170
Bijlage B: PSTN-landcodes Land Code Land Code Land Code Dominicaanse Malta V.A.E. Republiek Dubai Martinique Oekraïne Ecuador Mexico Engeland Egypte Moldavië Uruguay El Salvador Marokko Estland Nederland Oezbekistan Finland Nieuw-Zeeland Venezuela Frankrijk Nigeria Jemen Georgië Noorwegen Zambia Duitsland Oman Servië Ghana Pakistan Griekenland...
Bijlage C Menustructuur Brandmeldcentrales Onderhoud gebruikersniveau Menu niveau 1 Menu niveau 2 Menu niveau 3 Installatie setup Groep config Test/Uitges. t_out Pnl instellingen Datum en tijd Dag/Nacht mode Dag/Nacht schema Vakantie kalender Dag/Nacht setup Communicatie E-mail account Verwijder USB dev. Aan/Uit Groepen Melders...
Pagina 172
Bijlage C: Menustructuur Menu niveau 1 Menu niveau 2 Menu niveau 3 Raporten Gebeurtenis log Bekijk alles Wissen Opgelet Revisie Firmware-revisie Config. revisie Serie nummers Contact informatie Groep status Groepen toekennen Melder status Paneel I/U status Uitgang grp status Regel status Netwerk status Save/Print rapp.
Pagina 173
Bijlage C: Menustructuur Installateur gebruikersniveau Menu niveau 1 Menu niveau 2 Menu niveau 3 Installatie setup Autosetup Lus melder config Groep config Algemene config Groep config Zone Configuratie Test/Uitges. t_out Pnl I/O config Pnl ingangen Pnl uitgangen Uitgang groepen Groep config Bevestiging Programmeerbare bedieningselementen...
Pagina 174
Bijlage C: Menustructuur Menu niveau 1 Menu niveau 2 Menu niveau 3 Communicatie TCP/IP E-mail account E-mail server Verwijder USB dev. SNTP Sever Meer instellingen 24V Aux config Fout maskering Zoemer Herstarten sign. Zelf-test config Puls Activatie VdS instellingen Voeding bewaking Det verv.
Pagina 175
Bijlage C: Menustructuur Menu niveau 1 Menu niveau 2 Menu niveau 3 Melders Paneel uitgangen Paneel ingangen Uitgang groepen Rem. uitgeschakeld Test Groep test Test uitgang Paneel uitgangen Lus uitgangen Uitgangsgroepen test Locatie detector In service mode Remote test Diagnose Individueel meld.
Bijlage C: Menustructuur Menu niveau 1 Menu niveau 2 Menu niveau 3 Opgelet Groep status Melder status Paneel I/U status Uitgang grp status Regel status Netwerk status PAK Lijst Alarm teller Paswoord instellen Wijzig Paswoord Beheer gebruikers Beveiligde toegang Brandalarm repeaterpanelen Onderhoud gebruikersniveau Menu niveau 1 Menu niveau 2...
Pagina 177
Bijlage C: Menustructuur Menu niveau 1 Menu niveau 2 Menu niveau 3 Serie nummers Contact informatie Paneel I/U status Regel status Netwerk status Save/Print rapp. Alles Huidige gebeurt. Gebeurtenis log Opgelet Paneel I/U status Netwerk status PAK Lijst Alarm teller Paswoord instellen Wijzig Paswoord Beheer gebruikers...
Pagina 178
Bijlage C: Menustructuur Menu niveau 1 Menu niveau 2 Menu niveau 3 Communicatie TCP/IP E-mail account E-mail server Verwijder USB dev. SNTP Sever Meer instellingen 24V Aux config Fout maskering Zoemer Configuratie Herstel L.Config Laden config Opslaan config Default config Uitbr.
Pagina 179
Bijlage C: Menustructuur Menu niveau 1 Menu niveau 2 Menu niveau 3 Toetsenbord test LCD test Accu test Raporten Gebeurtenis log Bekijk alles Wissen Opgelet Revisie Firmware-revisie Config. revisie Serie nummers Contact informatie Paneel I/U status Netwerk status Regel status Save/Print rapp.
Pagina 180
Bijlage C: Menustructuur Installatiehandleiding serie 2X-A...
Bijlage D Regelgeving Europese normen voor brandcontrole- en brandmeldapparatuur Deze centrales zijn ontworpen in overeenstemming met de Europese normen EN 54-2 en EN 54-4. Daarnaast voldoen zij aan de volgende optionele vereisten uit de norm EN 54-2. Tabel 75: Optionele vereisten EN 54-2 Optie Omschrijving Uitgang naar brandalarmmelders [1]...
Bijlage D: Regelgeving Regelgeving voor bouwproducten Dit gedeelte geeft een samenvatting van de aangegeven prestaties conform de Verordening Bouwproducten (EU) 305/2011 en Gedelegeerde Verordeningen (EU) 157/2014 en (EU) 574/2014. Zie de prestatieverklaring van het product voor gedetailleerde informatie (beschikbaar op firesecurityproducts.com). Tabel 76: Regelgeving Overeenstemming Aangemelde instanties...
Bijlage D: Regelgeving EN 54-13 Europese compatibiliteitsevaluatie van systeemonderdelen Deze centrales maken deel uit van een gecertificeerd systeem zoals beschreven in de EN 54-13-norm bij installatie en configuratie voor gebruik in overeen- stemming met EN 54-13 zoals beschreven in deze handleiding en wanneer alleen melders worden gebruikt die volgens de lijst met compatibele producten die bij deze centrale meegeleverd is, compatibel zijn met de EN 54-13-norm.
Pagina 184
Bijlage D: Regelgeving Installatiehandleiding serie 2X-A...