Opnametips
Een actie of bewegend onderwerp bevriezen.
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/500 en 1/4000 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken, zodat de indruk
wordt gewekt dat het onderwerp snel beweegt.
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/30 en 1/250 seconde.
Volg het bewegende onderwerp met de zoeker en druk de ontspanknop in om
de opname te maken. Wanneer u gebruikmaakt van een teleobjectief dient u dit
goed vast te houden, zodat de camera niet wordt bewogen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken.
Gebruik een lange sluitertijd van 1/15 seconde of langer.
Gebruik een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de diafragmawaarde niet knippert in de zoeker.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de sluitertijd
wijzigt terwijl het diafragma wordt weergegeven, wordt de
diafragmawaarde ook gewijzigd. Op die manier wordt
dezelfde belichting (hoeveelheid licht die op de beeldsensor
valt) gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
diafragmabereik overschrijdt, knippert de diafragmawaarde
om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de laagste diafragmawaarde. Als dit
gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een langere
sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-waarde.
Bij overbelichting knippert de hoogste diafragmawaarde. Als dit
gebeurt draait u het instelwiel <6> naar rechts om een kortere
sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-waarde.
De ingebouwde flitser gebruiken
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
zo ingesteld dat dit overeenkomt met het automatisch ingestelde
diafragma (automatische flitsbelichting). De flitssynchronisatietijd
kan worden ingesteld van 30 tot 1/200 seconde.
s: Actiefoto's
71