128
Instrumenten en bedieningsorganen
● Wanneer de adaptieve cruise
control automatisch uitschakelt.
● Wanneer de afstand tot de voor‐
ligger te klein is.
● Als u een voetganger vóór de
auto te dicht nadert.
● Wanneer een geprogrammeerde
snelheid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver
Information Centre.
● Als de elektronische sleutel zich
niet in het interieur bevindt.
● Wanneer de parkeerhulp een
obstakel herkent.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐
sel.
● Als het uitlaatfilter de maximale
verzadigingsgraad bereikt.
Bij het parkeren van de auto en/of
het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde rijverlichting.
● Wanneer de trekhaak niet is vast‐
geklikt.
Tijdens een Autostop
● Als het bestuurdersportier
geopend is.
● Als een voorwaarde voor een
Autostop niet is vervuld.
Persoonlijke
instellingen
U kunt het gedrag van de auto naar
wens afstemmen door de instellingen
in het Info-Display aan te passen.
Sommige persoonlijke instellingen
kunnen voor verschillende bestuur‐
ders in elke autosleutel afzonderlijk
worden opgeslagen.
Opgeslagen instellingen 3 24.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
en de specifieke regelgeving in uw
land, zijn sommige van de hieronder
beschreven functies eventueel niet
aanwezig.
Sommige functies worden alleen
weergegeven of zijn alleen actief bij
een draaiende motor.
Multimedia Navi
Druk op ;, selecteer Instellingen en
vervolgens Auto op het aanraak‐
scherm.