De bestuurder kan de ingestelde snelheid van de
auto aanpassen op basis van de door het systeem
geleverde informatie.
Activeren / Deactiveren
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen via het
configuratiemenu van de auto worden
gewijzigd.
Informatiedisplay
Bij een instrumentenpaneel met lcd-tekstdisplay
wordt informatie over herkenning van de
snelheidslimiet na de informatie van de
boordcomputer weergegeven.
De informatie weergeven:
► Druk op de toets op het uiteinde van de
ruitenwisserhendel.
► Of druk op de knop op het stuurwiel (afhankelijk
van de uitvoering).
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen van
kracht kunnen zijn:
– Slecht weer (regen, sneeuw).
– Luchtvervuiling.
– Trekken van een aanhanger.
– Rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen.
– Rijden met een band die met de
bandenreparatieset is gerepareerd.
– Beginnende bestuurders.
Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk niet
weer wanneer binnen een vooraf ingestelde tijd
geen bord met snelheidslimiet wordt gedetecteerd,
en in de volgende gevallen:
– Verkeersborden die afgeschermd, beschadigd of
vervormd zijn, of die niet aan de norm voldoen.
– Verouderde of onjuiste kaartgegevens.
De ingestelde snelheid
opslaan
Naast de Verkeersbordherkenning kan de
bestuurder de weergegeven snelheid als
snelheidsinstelling voor de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar gebruiken met behulp van de
toets voor het opslaan van instellingen voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer of
de snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
Weergave op het instrumentenpaneel
Rijden
6
105