Multi-turn aandrijvingen SA 07.1 – SA 30.1/SAR 07.1 – SAR 30.1
met besturingseenheid AUMA MATIC AM 01.1/AM 02.1
8.
Elektrische aansluiting
14
Alleen elektrotechnici of voor dergelijke werkzaamheden
opgeleide personen (op aanwijzing en onder toezicht van een
elektrotechnicus) mogen aan elektrische installaties of appara-
tuur werken. Uiteraard dienen de op het gebied van de elektro-
techniek van toepassing zijnde voorschriften te worden opge-
volgd.
Schakelschema
Het bijbehorende schakelschema wordt bij de uitlevering samen met deze
bedieningsinstructies in een weersbestendige tas aan het handwiel van de
aandrijving bevestigd. Indien het schakelschema niet meer beschikbaar is, kan
het onder vermelding van het commissienummer (zie typeplaatje) worden
opgevraagd of direct van het internet (www.auma.com) worden gedownload.
Beveiliging extern
Voor de kortsluitbeveiliging en het vrijschakelen van de aandrijving zijn, door
de klant te verzorgen, zekeringen en lastscheiders noodzakelijk.
De stroomwaarden voor de bepaling van de groottes worden bepaald door de
som van het stroomverbruik van de motor plus het stroomverbruik van de
besturingseenheid.
Stroomverbruik motor:
zie het typeplaatje op de motor (nominale stroom).
Stroomverbruik besturing in relatie tot de voedingsspanning:
100 tot 120 V AC = max. 650 mA
208 tot 240 V AC = max. 325 mA
380 tot 500 V AC = max. 190 mA
De maximaal toelaatbare zekering bij besturingen met een nominaal vermo-
gen van 1,5 kW bedraagt 16 A (gL/gG) en bij besturingen met een nominaal
vermogen van 7,5 kW 32 A (gL/gG).
Houd rekening met de elektromagnetische compatibiliteit bij het plaatsen
van de kabels
Signaal- en buskabels zijn storingsgevoelig.
.
Motorkabels kunnen storingen veroorzaken.
Storingsgevoelige en storing veroorzakende kabels op een zo groot moge-
.
lijke afstand van elkaar leggen.
De resistentie tegen storingsinvloeden van signaal- en buskabels is hoger
.
als de kabels dichtbij het massapotentiaal gelegd worden.
Lange kabels zo mogelijk vermijden, of er op letten dat zij in zones gelegd
.
worden waar storingsbronnen weinig invloed hebben.
Het over lange afstanden parallel leggen van storingsgevoelige en storing
.
veroorzakende kabels vermijden.
Bij het aansluiten van standaanwijzing op afstand (potentiometer, RWG)
moeten afgeschermde kabels gebruikt worden.
Verwarmingselement
In de besturingseenheid van de aandrijving is standaard een verwarmingsele-
ment ingebouwd om condens in de aandrijving te voorkomen. Tenzij iets
anders aangegeven is in de order, wordt de voedingsspanning van het verwar-
mingselement intern verzorgd. Bij een externe voeding (optie) moet deze altijd
aangesloten worden.
Sommige aandrijvingen beschikken als extra over een motorverwarming.
Deze verwarming wordt altijd van een externe voeding voorzien en moet,
volgens het schakelschema, aangesloten worden.
Bedieningsinstructies