In een vormbestand kunnen verschillende
applicatiekaarten met verschillende afgiftes zijn
opgeslagen. De verschillende applicatiekaarten worden
"attributen" genoemd.
8. Met de pijlen het gewenste attribuut kiezen.
9. Bevestig met
.
De instellingen voor de variabele applicatiesnelheid
worden getoond.
Indien de applicatiekaart bereiken bevat, waarin
10.
geen afgifte is ingesteld,
onder "Vaste waarde" de waarde voor een vaste
afgifte invoeren.
11. Onder "Waarde buiten veld" de waarde voor de
hoeveelheid opgeven, die moet worden afgegeven
als het werktuig de veldgrens overschrijdt.
12. Onder "Waarde positie verloren" de waarde invoeren
voor de hoeveelheid die moet worden afgegeven als
het GPS-signaal is onderbroken.
Als alle afgiftes moeten worden verminderd of
13.
verhoogd,
onder "Schaal voor importeren vorm" de factor
opgeven, waarmee de afgiftes moeten worden
vermenigvuldigd.
Om de hoeveelheid gebruikte producten te
14.
documenteren of back-upwaarden te configureren:
zie pagina .
15. Bevestig met
.
De applicatiekaart wordt geladen.
MG5574-NL-NL | D.1 | 04.02.2019
Q | Hoeveelheidsregeling gebruiken | Applicatiekaart aan taak toevoegen
193