signaal af wanneer het watergehalte zich buiten het
normale bereik bevindt (waarschuwing) of wanneer er
lucht in de oliekamer zit (alarm).
Pompen voor gevaarlijke locaties moeten
worden aangesloten op een
besturingskast met een
motorbeveiligingsrelais met IEC-
uitschakelklasse 10.
Installeer geen Grundfos
besturingskasten, pompregelaars, Ex-
barrières en het vrije uiteinde van de
voedingskabel in omgevingen met
mogelijk explosiegevaar.
De classificatie ter plekke van de
opstelling moet worden goedgekeurd door
de lokale brandweer.
Zorg er bij explosieveilige pompen voor
dat een externe aardgeleider wordt
aangesloten op de externe aardklem van
de pomp met een goed vastgemaakte
kabelklem. Maak het oppervlak van de
externe aardgeleider schoon en monteer
de kabelklem.
De dwarsdoorsnede van de aardgeleider
moet minimaal 4 mm
bijvoorbeeld type H07 V2-K (PVT 90°) geel
en groen.
Zorg ervoor dat de aardgeleider tegen
corrosie is beschermd.
Zorg ervoor dat alle beschermende
apparatuur correct is aangesloten.
Vlotterschakelaars die worden gebruikt in
mogelijk explosiegevaarlijke omgevingen
moeten voor deze toepassing zijn
goedgekeurd. Ze moeten worden
aangesloten op de Grundfos LC 231 of LC
241 pompregelaar via de intrinsiek veilige
barrière om een veilig circuit te
waarborgen.
GEVAAR
Elektrische schok
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
Als de voedingskabel beschadigd is,
moet deze door de fabrikant, diens
onderhoudsvertegenwoordiger of
ander vergelijkbaar bevoegd personeel
vervangen te worden.
Stel de motorbeveiliging in op de nominale
stroom van de pomp. De nominale stroom
staat vermeld op het typeplaatje.
De hoofdvoedingsspanning en -frequentie staat op
het typeplaatje aangegeven. De spanningstolerantie
moet binnen 10% van de nominale spanning liggen.
564
2
bedragen,
Controleer of de motor geschikt is voor de
voedingsspanning die aanwezig is op de
installatielocatie.
Alle pompen worden geleverd met 10 m kabel en een
vrij kabeluiteinde, behalve pompen voor Australië en
Nieuw-Zeeland. Deze hebben 15 m kabel.
Pompen zonder sensor moeten worden
aangesloten op één van de volgende regelaartypes:
•
een besturingskast met een
motorbeveiligingsschakelaar, zoals een Grundfos
CU 100
•
een Grundfos LC 231 of LC 241 pompregelaar
•
een Grundfos DC, DCD pompregelaar.
Pompen met WIO-sensor moeten worden
aangesloten op een Grundfos IO 113 en één van de
volgende typen regelaars:
•
een besturingskast met een
motorbeveiligingsschakelaar, zoals een Grundfos
CU 100
•
een Grundfos LC 231 of LC 241 pompregelaar
•
een Grundfos DC, DCD pompregelaar.
Voor installatie en het eerste opstarten van
de pomp, dient u de staat van de kabel te
controleren om kortsluiting te voorkomen.
6.1.3 Pompen met WIO-sensor
VOORZICHTIG
Elektrische schok
‐
Voor een veilige installatie en
bediening van pompen die zijn
uitgerust met een WIO-sensor wordt
een RC-filter aanbevolen. Indien een
RC-filter wordt geïnstalleerd alle
vormen van spanningspieken te
vermijden, moet dit RC-filter tussen de
voedingsaansluiting en de pomp
worden geïnstalleerd.
Het volgende kan problemen veroorzaken in het
geval van spanningspieken in de voedingsspanning:
•
Motorvermogen:
-
Hoe groter de motor des te sterker de
piekspanningen.
•
Lengte van voedingskabel:
-
Wanneer stroom- en signaalgeleiders parallel
en dicht bij elkaar in de buurt lopen, neemt het
risico op spanningspieken die interferentie
tussen de voedings- en signaalgeleiders
veroorzaken toe naarmate de kabel langer is.
•
Indeling van schakelbord:
-
Voeding en signaalgeleiders moeten zo veel
mogelijk fysiek van elkaar worden gescheiden.
Installatie dicht bij elkaar kan storing
veroorzaken in het geval van piekspanningen.
•
"Stijfheid" van voedingsnet: