11.9.3 Punt met betrekking tot de as controleren
Referentiepunt meten of selecteren
nl
12 Gegevens en gegevensverwerking
12.1 Inleiding
Hilti totaalstations slaan gegevens altijd in het interne geheugen op.
Gegevens zijn meetwaarden, d.w.z. hoek- en afstandswaarden, die afhankelijk van de instellingen resp. applicatie
gebaseerd zijn op de bouwlijn, zoals Lijn en Offset of coördinaten.
Met behulp van PC-software kunnen gegevens worden uitgewisseld met andere systemen.
In principe kunnen alle totaalstationgegevens worden beschouwd als puntgegevens, met uitzondering van grafische
gegevens waarbij punten uit een tekening zijn doorverbonden.
De betreffende punten zijn hierbij beschikbaar voor gebruik resp. selectie, maar niet de afbeelding, die als aanvullende
informatie beschikbaar is.
12.2 Puntgegevens
Puntgegevens kunnen nieuw gemeten punten of al aanwezige punten zijn. In principe meet het totaalstation hoeken
en afstanden.
Met behulp van de stationsetup worden richtpuntcoördinaten berekend.
Daarmee wordt elk punt waarop met het dradenkruis of de laserpointer wordt gericht en tot waar een afstand wordt
gemeten, als driedimensionaal punt in het totaalstationsysteem berekend.
Dit driedimensionale punt wordt met behulp van de puntaanduiding eenduidig geïdentificeerd.
Elk punt wordt aangegeven met een puntaanduiding, Y-coördinaat, X-coördinaat en eventueel een hoogte.
Vastgelegde punten zijn door hun coördinaten of punten met grafische elementen gedefinieerd.
12.2.1 Punten als meetpunten
Meetgegevens zijn gemeten punten, die vanuit de relevante applicaties op het totaalstation als coördinaatpunten zijn
gecreëerd en opgeslagen, zoals Horiz. layout, Vert. layout, As built en Meet & registreer.
Meetpunten komen binnen een station slechts eenmaal voor.
Als dezelfde naam weer als meetpunt wordt gebruikt, kan het bestaande meetpunt worden overschreven of van een
andere puntnaam worden voorzien.
Meetpunten kunnen niet worden gewijzigd.
12.2.2 Punten als coördinaatpunten
Als met een coördinatensysteem wordt gewerkt, zijn in de regel alle posities vastgelegd door middel van een puntnaam
en coördinaten. Ten minste één puntnaam en twee horizontale coördinaatwaarden X, Y of E, N enz... zijn vereist om
een puntpositie te beschrijven.
De hoogte is in het algemeen onafhankelijk van de XY-coördinaatwaarden.
Het totaalstation gebruikt punten als coördinaatpunten, zogeheten controlepunten of vaste punten en meetpunten
met coördinaten.
Vaste punten zijn punten met gegeven coördinaten die handmatig in het totaalstation zijn ingevoerd of die met Hilti
PROFIS Layout via een USB-massaopslag resp. rechtstreeks met de USB-datakabel zijn verstuurd.
380
Printed: 20.04.2017 | Doc-Nr: PUB / 5135722 / 000 / 01
Printed: 20.04.2017 | Doc-Nr: PUB / 5135722 / 000 / 00
Punt uit geheugen selecteren.
Meting van het punt starten.
Weergave van de gemeten of
geselecteerde punten in relatie
tot de referentieas.
Meetresultaten opslaan.
Referentieas opnieuw bepalen.