10.2.2.2 Richtpuntinvoer
Voor het oriëntatiepunt moet een aanduiding met eenduidige identificatie bij de gegevensopslag worden ingevoerd.
Na het invoeren van het oriëntatiepunt moet een "meting" ten opzichte van het oriëntatiepunt worden uitgevoerd.
Daartoe moet zo nauwkeurig mogelijk op het oriëntatiepunt of richtpunt worden gericht.
10.2.2.3 Station instellen met bouwlijn
Na het uitvoeren van de hoekmeting voor de oriëntatie wordt direct daarna het station ingesteld.
AANWIJZING
Het station wordt altijd opgeslagen in het interne geheugen. Indien de stationsnaam al in het geheugen aanwezig is,
moet in zo'n geval het station worden hernoemd resp. een nieuwe stationsnaam worden ingevoerd.
Na het instellen van het station wordt verdergegaan met de eigenlijk geselecteerde hoofdapplicatie.
10.2.2.4 As verschuiven en roteren
As verschuiven
Het startpunt van de as kan worden verschoven om een andere referentie als oorsprong van het coördinatensysteem
te gebruiken. Indien de ingevoerde waarde positief is, beweegt de as naar voren. Bij een negatieve waarde naar
achteren. Het startpunt wordt bij een positieve waarde naar rechts en bij een negatieve waarde naar links verschoven.
Printed: 20.04.2017 | Doc-Nr: PUB / 5135722 / 000 / 01
Printed: 20.04.2017 | Doc-Nr: PUB / 5135722 / 000 / 00
Puntnaam invoeren voor het ori-
ëntatiepunt.
Terugkeren naar het vorige
scherm.
Verder naar de oriëntatiemeting.
Hoek en afstand meten. Verder
met weergave van de nieuw be-
rekende stationshoogte.
Terugkeren naar de oriëntatie-
meting.
Stationsgegevens weergeven.
Station instellen.
nl
337