Inbedrijfname – instellingen in de besturing
Eindstand DICHT
50
Afbeelding 38: Printplaat positioner
[MP1] Meetpunt (–) voor werkelijke waarde E2
[MP2] Meetpunt (+) voor werkelijke waarde E2
[MP3] Meetpunt (+) voor nominale waarde E1
[MP4] Meetpunt (–) voor nominale waarde E1
[5]
Sticker met signaalgegevens
[V10] rode LED: E1/E2 <4 mA
1.
Keuzeschakelaar in de stand Lokale bediening (LOCAL) schakelen.
2.
Afsluiter in de eindstand DICHT brengen.
3.
Laagste nominale waarde E1 op klantaansluiting XK (klemmen 2/3) aansluiten.
De laagste nominale waarde (0 V, 0 mA of 4 mA) is op de sticker [5] vermeld.
4.
Indien de rode LED [V10] E1/E2 <4 mA brandt:
4.1 polariteit van nominale waarde E1 controleren.
4.2 controleren, of externe belasting op de klantaansluiting XK (klemmen
23/24) is aangesloten (letten op max. weerstandsbelasting R
4.3 klantaansluiting XK (klemmen 23/24) overbruggen.
5.
Nominale waarde E1 meten: daartoe een meetinstrument voor 0 – 5 V op de
meetpunten [MP3/MP4] aansluiten.
Bij een nominale waarde E1 van 0 V of 0 mA geeft de voltmeter 0 V aan.
Bij een nominale waarde E1 van 4 mA geeft de voltmeter 1 V aan.
6.
Indien de meetwaarde niet juist is: instelling van de nominale waarde E1
corrigeren.
7.
Werkelijke waarde E2 meten: daartoe een meetinstrument voor 0 – 5 V op de
meetpunten [MP1/MP2] aansluiten.
Bij een werkelijke waarde E2 van 0 mA geeft de voltmeter 0 V aan.
Bij een werkelijke waarde E2 van 4 mA geeft de voltmeter 1 V aan.
8.
Indien de meetwaarde niet juist is: potentiometer of elektronische positioner
opnieuw instellen en afstelling vanaf stap 1 opnieuw uitvoeren.
SQ 05.2 – SQ 14.2/SQR 05.2 – SQR 14.2
AM 01.1
), of
B