SQ 05.2 – SQ 14.2/SQR 05.2 – SQR 14.2
AM 01.1
9.7.2.
Wegschakelmechanisme controleren
9.7.3.
PTC-tripping device (optie) controleren
3.
Aandrijving in de richting DICHT inschakelen en vervolgens de draairichting
(schijfje mechanische standaanwijzing) observeren.
Voor het bereiken van de eindstand afschakelen.
De draairichting is correct wanneer de aandrijving in de richting DICHT
beweegt en het schijfje van de mechanische standaanwijzing tegen de
wijzers van de klok in draait.
1.
Keuzeschakelaar in de stand Lokale bediening (LOCAL) schakelen.
2.
Aandrijving via de drukknoppen OPEN – STOP – DICHT bedienen.
Het wegschakelmechanisme is juist ingesteld, als (standaard-signalering):
-
de gele signaallamp in de eindstand DICHT brandt
-
de groene signaallamp in de eindstand OPEN brandt
-
de signaallampen na een beweging in de tegengestelde richting weer uitgaan.
Het wegschakelmechanisme is verkeerd ingesteld, als:
-
de aandrijving voor het bereiken van de eindstand blijft staan
-
de rode signaallamp brandt (draaimomentfout)
3.
Indien de eindstanden verkeerd zijn ingesteld: wegschakelmechanisme opnieuw
instellen.
4.
Indien de eindstanden juist zijn ingesteld en er geen opties (zoals bijv.
potentiometer, standmelder) aanwezig zijn: schakelruimte sluiten.
1.
Keuzeschakelaar in de stand Test (vegend) schakelen.
Bij correct functioneren wordt het aanspreken van de motorbeveiliging via de
rode signaallamp 'Verzamelstoringsmelding' op de lokale bediening
gesignaleerd.
2.
Keuzeschakelaar in de stand Reset schakelen.
Bij correct functioneren wordt de storingsmelding gereset.
Inbedrijfname (basisinstellingen)
37